Overlevingsstrategieën tijdens acute traumatisering
Vooropgesteld moet worden dat, bij alles wat hier nog zal worden aangevoerd, het overleven van de individuele gevangene in het concentratiekamp uiteindelijk slechts toe te schrijven is aan toeval. Toch schijnen verschillende gedragingen bevorderlijk voor het overleven te zijn geweest. Quindeau beziet het ontwikkelen van zulke gedragspatronen als zogenaamde ‘overlevingsstrategieën’.1Vgl. Quindeau 1995, blz. 45.
De poging om in vervolging en repressie een bedoeling te zien, kan beschouwd worden als zo’n strategie. Dat geldt in het bijzonder voor het collectief van Jehovah’s Getuigen, bij wie de individuele persoon deel uitmaakt van een groter religieus verband.
Judith Kestenberg benadrukt vooral de instandhouding van het primaire narcisme (liefde voor het eigen ik) als van grote betekenis voor het overleven van de kampgevangenschap. De herinnering aan de periode voorafgaand aan de vervolging en arrestatie heeft wegens de stabiliserende invloed op de narcistische huishouding grote betekenis.2Kestenberg 1990, blz. 40. Deze ‘goede herinneringen’ zijn in staat, ondanks de omvang van de verwoesting van objectrelaties, een narcistische lediging te voorkomen. Juist de leden van de Bijbelonderzoekers lukte het op een verbazingwekkende manier om surrogaten voor de geloofsgemeenschap op te bouwen, die een gevoel van saamhorigheid met en geborgenheid binnen de groep mogelijk maakten. Zelfs onder de meest bedroevende omstandigheden van de omgeving konden de vrouwelijke Getuigen van Jehovah door wederzijds hulpbetoon – en dus met ‘goede daden’ van het christelijke geloof – iets zinvols aan de situatie ontlenen. Dreigende narcistische ledigingen konden zo met succes voorkomen worden.
Naar buiten gerichte agressie in de vorm van werk en activiteit droegen eveneens bij tot versterking van de overlevingsdrang.3Vgl. Quindeau 1995, blz. 47. Juist de Bijbelonderzoeksters, die elk werk – voor zover het niet in strijd met hun geloof was – met grote inzet verrichtten, stonden bekend om ‘ijverige plichtsbetrachting’. Ik breng hier de beschrijving in herinnering van Margarete Buber-Neumann over het schoonmaken van de zogenaamde modelbarakken in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Neumann schetst het beeld van zich door schoonmaakwoede afreagerende Getuigen. Door deze activiteit kon agressie doelgericht naar buiten afgevoerd worden.
De meest wezenlijke overlevingsstrategie is in mijn ogen het handhaven van de sociale betrekkingen. De nationaalsocialistische terreur, die op isolering en vernietiging van de intermenselijke vertrouwensrelaties uit was, stuitte bij de geloofsgemeenschap van Jehovah’s Getuigen op collectieve tegenstand. Bijbelonderzoeksters onderhielden ondanks de absoluut inhumane sociale omstandigheden van het concentratiekamp vriendschappelijke betrekkingen, gebaseerd op het gemeenschappelijk geloof. Psychisch en lichamelijk hulpbetoon van uiteenlopende aard deden een sociaal vangnet ontstaan dat de meest bedreigden relatief veilig opving – voor zover men in verband met kampgevangenschap van veiligheid kan spreken.
Afweermechanismen, zoals regressie, identificatie met de agressor, fantaseren of verdringing tijdens de acute traumafase, mogen niet vanuit een niet-historisch perspectief beschouwd worden. Essentieel is dat de ‘trauma-inhoud’ de historische gebeurtenis vertegenwoordigt, waar het individu met specifieke afweermechanismen op reageert. Welke vormen van afweer ingezet worden, hangt vanzelfsprekend af van de toestand van de Ego-ontwikkeling en van het persoonlijke levensverhaal van de betrokkene(n). Daarmee bedoel ik dat leeftijd en levensloop – en dus ook de zogenaamde constitutie van het individu/de individuen – een belangrijke rol spelen bij het beroep op afweermechanismen en dus ook op de specifieke overlevingsstrategieën. Als men er net als Erikson4Vgl. Horie 1997, blz. 81, tabel ‘Ontwikkelingsfasen in de persoonlijkheidsvorming volgens Erikson’. vanuit gaat dat de persoonlijkheidsvorming van een mens niet afgerond is met de adolescentie maar verschillende fases in de volwassenheid doorloopt, dan hebben traumatische ervaringen invloed op de ontwikkelingsfase van dat moment. Dat wil zeggen, door het trauma kan de persoonlijkheidsontwikkeling in vergelijking tot het fasespecifieke ontwikkelingsdoel negatief beïnvloed worden. De groep van door mij onderzochte gevangen vrouwen van concentratiekamp St.-Lambrecht vertoont een leeftijdsopbouw van 20 tot 55 jaar. Volgens het model voor persoonlijkheidsontwikkeling van Erikson wordt in deze levensfasen dus de ontwikkeling van intimiteit, creativiteit en integriteit beïnvloed. Traumatische beschadiging zou volgens hem de opbouw van deze competenties verhinderen en in plaats daarvan tot een pathologische ontwikkeling van isolering, stagnatie en vertwijfeling leiden. Het zelfbeeld en de levensplannen van getraumatiseerde mensen worden zodoende geschaad.
Volgens Aleida Assmann brengt de traumatische beschadiging van Holocaustslachtoffers met zich mee dat ze de trauma-ervaring onmogelijk kunnen omzetten in reddende symbolen. Trauma en symbool sluiten elkaar uit.5Vgl. Assmann 1998, blz. 151. Dat wil zeggen, de betekenis van de traumatische gebeurtenis kan niet geabstraheerd worden en een plaats krijgen door een bepaalde waarde aan een teken toe te kennen. Assmann wijst er, evenals Lyotard, op, dat het trauma de historische herinnering, ook al kan deze niet herinnerd worden, vastlegt en ‘zich in de schaduw van het bewustzijn als latente tegenwoordigheid vastzet’.6Assmann 1998, blz. 148. Ervaringen die niet de status van herinnerbare symbolen kregen, kunnen ook niet vergeten worden.
Lees verder →