Resultaten

Dit laatste hoofdstuk brengt de in de voorafgaande hoofdstukken ontwikkelde lijnen samen. Hierbij wordt begonnen met een beknopte beschrijving van de historische gegevens van het vrouwenconcentratiekamp St.-Lambrecht. Aansluitend worden uitspraken gedaan over de psychische situatie tijdens de kampgevangenschap in St.-Lambrecht en in het hoofdkamp Ravensbrück en over de psychische en lichamelijke uitwerkingen op de gevangen vrouwen, welke in hoofdzaak te distilleren waren uit de beschrijvend-biografische interviews. Afgezien van de beantwoording van de hiermee verband houdende onderzoeksvragen, richtte de psychologische focus zich op de schade aan lichaam en geest van de gevangenen. Daarom moeten de resultaten vergeleken worden met de in het vorige hoofdstuk beschreven psychoanalytische theorieën over traumatisering door concentratiekampgevangenschap. Afsluitend wordt duidelijk gemaakt of uit psychoanalytisch oogpunt de these van het handhaven van de geestelijke en morele integriteit bij de slachtoffers kan worden geverifieerd en of deze gerelativeerd of gefalsifieerd moet worden.1De uitspraken die daarover worden gedaan zijn eveneens inzichten die uit de zelf opgedane ‘oral history’-gegevens werden opgemaakt. De resultaten kunnen beschouwd worden als beschrijvend overzicht van de traumatische kampervaringen van enkele individuen die niet generaliserend op het collectief kunnen worden toegepast. De reden hiervoor is dat er slechts drie interviews met vrouwen die tot de slachtoffers behoorden gehouden konden worden.

 

Het tijdstip van de oprichting van het vrouwenconcentratiekamp midden 1943 in St.-Lambrecht, valt in een tijdsperiode waarin de belangstelling van de SS voor het economisch gebruik van ‘menselijk kapitaal’ van hun concentratiekampen op de voorgrond was getreden. De redenen voor de overplaatsing van een klein vrouwelijk gevangenencommando en de daarmee verbonden oprichting van het vrouwenconcentratiekamp op een plaats waar reeds een mannenconcentratiekamp was, waren vooral gelegen in de gestegen behoefte aan arbeidskrachten voor zogenaamd specifiek vrouwelijk werk dat de gevangen vrouwen in het vervolg moesten verrichten. Doordat het werk in de keuken, in de schoonmaakdienst, in de tuinderij en in de land- en bosbouw door vrouwen werd gedaan, kon de arbeidskracht van de mannelijke gevangenen voor zogenaamd mannenwerk bij de bouw van de nederzetting in Eben, de Verwalter-villa of het maken van de riolering ten volle worden benut. Om die reden werden bij de wisseling van het gehele mannelijke gevangenencommando zonder uitzondering vaklieden van Mauthausen naar het bijkamp St.-Lambrecht overgeplaatst, die overeenkomstig hun beroep werden ingezet. Met de oprichting van het vrouwenconcentratiekamp onttrok men mannelijke gevangenen uit de werkgebieden die fysiek minder inspannend waren of beter voedsel betekenden – bijvoorbeeld bij een tewerkstelling in de keuken of tuinderij.

Dat er vaak veel gasten in het klooster waren, kan een verdere verklaring zijn geweest voor een verzoek om vrouwelijke gevangenen, vooral als men ervan uitgaat dat aan vrouwen kenmerken zoals grotere sociale vaardigheden of grotere reinheid toegeschreven worden. De keuze voor Bijbelonderzoeksters laat zich verklaren door de beschrijving van dit religieus vervolgde collectief, dat bij de SS als bijzonder vlijtig, gewillig en betrouwbaar arbeidspotentieel gold – voor zover er geen geloofsconflicten bij de vereiste arbeidsinzet optraden. Dit was in St.-Lambrecht nooit het geval, omdat geen van de vrouwen in de nabij gelegen dynamietfabriek werd tewerkgesteld. De werkkracht van de Getuigen van Jehovah moest dienen om de eerzuchtige plannen van de Verwalter Hubert Erhart te verwezenlijken. Omdat in het SS-landgoed reeds getraliede ruimtes waren, kon het onderkomen voor een klein vrouwelijk arbeidscommando snel en zonder grote krachtsinspanningen – ruimtelijk gescheiden van het mannenconcentratiekamp – worden ingericht.

In 1943 bestond reeds een zeer groot personeelstekort bij de SS. Dat is vermoedelijk een van de oorzaken voor de keuze van Bijbelonderzoeksters, omdat voor deze categorie gevangenen slechts minimale bewaking nodig was. Bewaking speelde in de praktijk geen rol en de aanwezigheid van een SS-bewaakster was er alleen op formele gronden. Geen van de Bijbelonderzoeksters was van plan te vluchten – deze reputatie was de leden van deze categorie gevangenen al ver vooruit gegaan.

Op grond van het voorgaande staat vast dat de oprichting van het vrouwenconcentratiekamp uitsluitend economische belangen diende. De relatief betere behandeling van de gevangen Bijbelonderzoeksters wordt verklaard door het belang van het werk en daarmee van de economische uitbuiting van de vrouwen. In de laatste oorlogsjaren werd door de vernietigingsmachine van het kampsysteem ook het arbeidspotentieel van gevangenen zienderogen geringer. De ‘betrouwbare Bijbelonderzoeksters’ waren als dwangarbeidsters steeds minder voorhanden. Dit blijkt ook uit een verzoek in 1944 om meer gevangen vrouwen, waarover blijkbaar afwijzend werd besloten aangezien het gevangenencommando in het vervolg niet werd uitgebreid.

De defensieve houding van de SS in St.-Lambrecht met betrekking tot terugplaatsing van zieke gevangenen naar het hoofdkamp sproot naar alle waarschijnlijkheid voort uit het in stand willen houden van het eigen potentieel aan gevangenen. De vermindering van het aantal gevangenen als gevolg van terugplaatsing, die niet werd gevolgd door vervanging, moest blijkbaar worden verhinderd. Zo is ook de medische verzorging van zieke Bijbelonderzoeksters door de kamparts en ook het inschakelen van de lokale arts in St.-Lambrecht verklaarbaar. De wens van een snel herstel van de zieke vrouwelijke gevangenen valt volledig te verklaren door de wet van de logica behorend bij een uitbuitend dwangarbeidsysteem.

Blijkbaar had in het vrouwenconcentratiekamp economische uitbuiting prioriteit. Het belang van werkkracht en het gebrek aan dit specifiek vrouwelijke ‘arbeidsreservoir aan gevangenen’ waarmee de economische belangen gediend werden en aansluitend de toename van de macht van de SS-Standartenführer2Kolonel Hubert Erhart bereikt werd, verklaart de betere leefsituatie in vergelijking met het hoofdkamp Ravensbrück resp. Mauthausen. De betere verzorging op het gebied van voeding, behandeling of medische verzorging is niet toe te schrijven aan de humanere instelling van het SS-personeel, maar vloeide voort uit de economische doelen van de kampleiding.

 

De homogeniteit van de groep gevangenen, die uitsluitend uit Jehovah’s Getuigen bestond, had een goede invloed op de geestelijke en morele situatie van de afzonderlijke vrouwen. De atmosfeer die binnen het collectief heerste, werd door de betrokkenen als ‘aangenaam’ en ‘ontspannen’ beschreven. Het bijna kameraadschappelijke saamhorigheidsgevoel te behoren tot een gesloten eenheid met vastgestelde normen en waarden droeg bij tot sociale persoonlijkheidsvorming. Dat geen van de vrouwen van het gevangenencommando om andere – bijvoorbeeld politieke – redenen door de nazi’s was vervolgd en gevangengezet, maakte afscheidingen binnen de groep overbodig. De Bijbelonderzoeksters werden daarom ook niet geconfronteerd met onderlinge oproepen tot deelname aan politiek verzet. Daarom was het alleen noodzakelijk om naar buiten toe grenzen te stellen, in de vorm van verzet tegen het onderdrukkende nationaalsocialistische regime. Vooral in het concentratiekamp St.-Lambrecht, maar ook in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück, lukte het de Bijbelonderzoeksters actief verzet te plegen, bijvoorbeeld door actieve bekeringspogingen bij burgerpersoneel dat in de keuken werkzaam was. De vrouwelijke Jehovah’s Getuigen lieten zich door het uitbuitende SS-systeem niet misbruiken voor bezigheden die tegen hun overtuiging in gingen, zoals het op enigerlei wijze ondersteunen van de oorlog. De werkweigering bij de commando’s ‘angorafokkerij’ of ‘groentetuin’ in Ravensbrück had forse straffen tot gevolg, die het geloof van de vrouwen echter niet konden breken. Zij verzetten zich ook tegen het naziregime doordat ze een bijbel en religieuze lectuur de beide concentratiekampen binnensmokkelden. Tijdens een grote verhuizing van boeken in het SS-landgoed stalen ze ook enkele bijbels en verstopten die in het kamp3WTA Emmen, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 30-08-1993. om deze te gebruiken op vrije dagen tijdens hun religieuze boekstudie.

Het lukte de Getuigen van Jehovah om in het kamp St.-Lambrecht zelfs het zogenaamde Avondmaal te vieren met hetgeen daarvoor nodig was.4Brood en wijn. Ze hadden eerder in hun verzet het contactverbod met de bevolking overtreden en konden zo tijdig in het kalenderjaar de juiste datum bepalen5Het ‘gedachtenismaal’ moet op een bepaalde dag van het jaar worden gevierd. en aan de vereiste benodigdheden komen.

 

Binnen het collectief was er blijkbaar geen grote rivaliteit doordat de één gunstiger werk had dan de ander. De Bijbelonderzoeksters die gunstiger werk hadden – dit ging vooral om ‘binnenwerk’ – smokkelden voor de rest van de groep voedsel het kamp binnen en liepen daarmee een groot risico om gestraft te worden.

Gevangenisfuncties zoals ‘blokoudste’ werden door de Bijbelonderzoeksters niet vervuld. Ze weerstonden dus iedere poging van de nazi’s als instrument te dienen ter bevordering van het concentratiekampsysteem.

De leden van de groep gevangenen beriepen zich in geloofskwesties op de mening van twee zusters die als zogenaamde gezalfden werden erkend. Deze werden door de overige groepsleden, als het mogelijk was, ook ontzien bij het verrichten van werk. Dat wil zeggen, de andere Bijbelonderzoeksters deden hun werk als daarvoor gelegenheid was. De ‘gezalfden’ kregen zodoende de mogelijkheid om tijd in te ruimen om hun Bijbelinterpretaties op papier te zetten.6WTA Emmen, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 30-08-1993. Door deze schriftelijke vastlegging werden belangrijke geloofspunten bewaard, waardoor de hele groep werd verrijkt en met ‘geestelijk voedsel’ werd verzorgd.

 

De gevangen Jehovah’s Getuigen konden hun geestelijke en morele integriteit bewaren omdat ze tijdens de kampgevangenschap konden voldoen aan de eisen die hun geloof stelde en daarmee de aspiraties van het Superego konden bevredigen. Hierdoor wordt de veronderstelling bevestigd dat de geestelijke en morele integriteit bewaard bleef als stabiliserende factor. De Bijbelonderzoeksters konden tegelijkertijd niet ontkomen aan psychische schade door de kampervaringen. Evenzo was er de lichamelijke schade die herinnert aan het lijden en hen onmiskenbaar als slachtoffers van het nationaalsocialistische regime kenmerkt.

 

De in fasen verlopende traumatisering (Keilson) begon voor de vrouwelijke Jehovah’s Getuigen met vervolging en arrestatie door de Gestapo of door collaborateurs met het nationaalsocialistische regime in de door Hitler-Duitsland bezette gebieden. De getroffen vrouwen werden uit hun familie en hun gewone sociale leven weggerukt. Er ontstond een situatie waaraan de slachtoffers, als ze hun geloof trouw wilden blijven, hulpeloos waren overgeleverd. Bijna alle gearresteerde Bijbelonderzoeksters werden tijdens hun gevangenschap in verschillende gevangenissen met verschillende verhoormethoden geconfronteerd die de religieus overtuigde vrouwen in hun geloofstrouw moesten breken. De toestanden in de gevangenissen, dikwijls gekenmerkt door volkomen mensonwaardige hygiënische toestanden en karige voeding,7WTA Emmen, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 30-08-1993. en de transporten naar de concentratiekampen hebben een onuitwisbare indruk achtergelaten op de psyche van de slachtoffers. ‘Als vee in een open wagon’8PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002; Hoogers-Elbertsen, Jans, 30-10-2002. getransporteerd te worden, is een vernederende behandeling die de slachtoffers moest ontmenselijken en die duurzaam een identiteitsbreuk met het Ego veroorzaakte. Reeds in deze eerste traumatiseringsfase openbaarde zich ook de lichamelijke schade. Het hoge stressniveau van de getroffenen, dat terug te voeren is op het onvermogen van psychosociale aanpassing aan de kamptijd, leidde tot een immunobiologische verzwakking van het lichaam dat zich daardoor niet tegen infectieziektes – bevorderd door ontoereikende voeding – teweer kon stellen.

Alle voormalige gevangenen beschreven de Aufnahmeschock (Frankl) bij binnenkomst in het concentratiekamp Ravensbrück. Wanneer dat nog niet gebeurd was, werd op dat moment, bij deze indrukwekkende ervaring van die onbegrijpelijke en nieuwe leefsituatie, elke eigenheid die voor de individualiteit structureel noodzakelijk is, verwoest. Het concentratiekampsysteem zorgde voor het neerhalen van alle schaamtebarrières doordat de nieuw aangekomen gevangenen bij binnenkomst van het concentratiekamp zich ter ‘desinfectie’ helemaal moesten ontkleden en daarbij door de mannelijke SS’ers openlijk en keurend werden bekeken. Volledig naakt voor vreemde mannen te moeten staan, die macht over de slachtoffers bezaten, was vooral een mannelijke demonstratie van macht die al het vrouwelijke en menselijke verlaagde en die werd ervaren als een onbegrijpelijk gewelddadig verlies van intimiteit.

De betrokkenen vertelden over huilbuien en slaapstoornissen als symptomen van verhoogde activering van het sympathisch zenuwstelsel door hun gevangenschap in kamp Ravensbrück. De groep slachtoffers vertelde mij ook over traumatische omstandigheden zoals uithongering, de krachten slopende dwangarbeid, het voortdurend verwachten van de eigen dood of het verlies van bevriende mensen door ‘selectie’ of foltering. Het wegvoeren van Sophie Hemmink naar Auschwitz en haar dood in de gaskamer schokte het vertrouwen van de Bijbelonderzoeksters in de veronderstelde menselijkheid in het Jij van de ander. Een lid van de groep raakte door dit verlies in een hevige depressie waarin ook in het concentratiekamp St.-Lambrecht geen verbetering kwam.

De ‘reële psychotische kosmos’ van het concentratiekamp vormde het wezen van de traumatische gebeurtenissen waaraan de slachtoffers in het kamp Ravensbrück waren blootgesteld. De zware straffen in ‘de bunker’ verhinderden ieder reëel met de omgeving verbonden menselijk bestaan. Het doel was daardoor de identiteit van het individu kapot te maken.

Dat de maatregelen van de nazi’s tegen het collectief van de Bijbelonderzoeksters geen succes hadden, kan aan hun overlevingsstrategieën worden toegeschreven. Ten eerste was er individuele zingeving van het lijden, die bij de Getuigen van Jehovah uitsluitend verbonden was met hun religieuze overtuiging waarvoor zij ook bereid waren te sterven.

Daarnaast droeg vooral de sociale groep waarin ze zich bewogen en waarin ze de bovengenoemde waarden en normen deelden, tot wederzijdse ondersteuning en dus tot gevoelens van geborgenheid en saamhorigheid bij. De collectieve identiteit die de vrouwelijke gevangenen aan de, met een specifieke driehoek gestigmatiseerde, groep Bijbelonderzoeksters ontleenden, kon door het concentratiekampsysteem niet worden gebroken.

Het gemeenschappelijke geloof maakte het bovendien mogelijk tijdens de kampgevangenschap vriendschappen op te bouwen, omdat het geloof bij persoonlijke relaties als vertrouwensbasis diende. De opbouw van een sociaal netwerk verhinderde de vernietiging van de innerlijke dyade. Door de grote betrouwbaarheid en hulpbetoon, die van andere geloofsgenoten werd ondervonden, werd het vertrouwen in het religieuze collectief versterkt. Zo namen de Getuigen van Jehovah bijvoorbeeld grote risico’s door in Ravensbrück een aan tyfus lijdende geloofszuster, die naar de ziekenbarak werd gesmokkeld, te voorzien van adequate voeding. Daarmee redden ze haar leven. Dit feit moet een gevoel van sufficiënte handelingsbekwaamheid hebben opgeroepen en het gevoel van totale machteloosheid hebben verhinderd.

Het door mij onderzochte collectief zal – als tegenreactie op de toename van sympathische activiteit van het zenuwstelsel – een mate van psycho-emotionele demping ervaren hebben om de geestelijke en lichamelijke aanhoudende belasting door honger, uitbuitende arbeid en ziekte aan te kunnen. De door Viktor Frankl beschreven toestanden van absolute onverschilligheid en totale apathie die overeenkomen met het opgeven van de eigen zin van het leven, schijnen bij de door mij onderzochte vrouwen niet te zijn voorgekomen. Ik beschouw de individuele zingeving, die de kampervaringen tot geloofsbeproeving verhief, als verklaring.

De Bijbelonderzoeksters konden een narcistische lediging (het totale verlies van liefde voor de eigen persoon) op twee manieren voorkomen. Ten eerste bestond er een stabiliserende herinnering aan goede ervaringen voorafgaand aan de tijd van de vervolging en repressie. Bovendien werd de liefde voor de eigen persoon vooral behouden via het bewaren van objectbezettingen: door het onderhouden van contacten met hun geloofszusters. Ook de verwoesting van het innerlijke Jij kon zo worden verhinderd.

Doordat sociale betrekkingen werden gehandhaafd en ieder gedrag werd voorzien van zingeving werd een automatische manier van handelen, die alleen diende ter bevrediging van primitieve behoeften, vermeden. De Getuigen van Jehovah vielen ook niet in een ‘culturele winterslaap’. Zij hadden van de verschillende groepen gevangenen de levendigste cultuurbeleving door een actief praktiserend geloof. Door hun geloofsdaden weerstonden ze de ontindividualisering die door de nazi’s beoogd werd. Zoals reeds is vastgesteld, konden ze hun geestelijke en morele integriteit bewaren, omdat het hun lukte om aan de eisen van een psychische structuur – van het Superego – te voldoen.

De behoeften van het Ego en het Id moesten daarentegen sterk worden afgeweerd, omdat een bevrediging daarvan binnen het kampsysteem onmogelijk was. De Getuigen van Jehovah behielden de mogelijkheid om hun opgekropte agressie – die driftneigingen van de Id-structuur vertegenwoordigen – af te voeren in de vorm van arbeidsprestaties die binnen het collectief sociaal toegelaten waren. Het perfectionistische schoonmaken van de modelbarak vormt daarvan een voorbeeld. Dat had een structurerende uitwerking op de psyche. Dit psychologische feit kan de nazimachthebbers zijn ontgaan; zij konden althans het gedisciplineerde optreden van de vrouwelijke Getuigen van Jehovah in dit verband psychologisch niet juist interpreteren.

Geslachtsspecifieke behoeften werden vanzelfsprekend binnen het kampsysteem niet bevredigd, ze konden bovendien niet voldoende worden gesublimeerd. Dit blijkt uit het optreden van amenorrhoea,9Uitblijven van de maandelijkse menstruatie. waarbij het lichaam pathofysiologisch op de aanhoudende psychische belasting reageerde. De levensomstandigheden verbeterden blijkbaar in het concentratiekamp St.-Lambrecht: de slachtoffers vertellen dat de vrouwelijke cyclus op die plaats weer op gang kwam.

Traumatische ervaringen in de vorm van beelden van executies op de appelplaats van Ravensbrück, zijn in het geheugen gegrift van diegenen die gedwongen werden daarbij aanwezig te zijn. In dit geval gaat het om beschadiging van de Ego-structuur. Het was voor de getuigen van de moord op medegevangenen niet mogelijk om daar op de een of andere manier op te reageren, bijvoorbeeld door handelend op te treden of zich alleen maar aan het beeld te onttrekken (de verplaatsing van de eigen wil). Daarmee worden de individuen beroofd van de mogelijkheid om aan de behoeften van het Ego, dat zich op de reële sociale omgeving oriënteert, te voldoen. Dergelijke gebeurtenissen konden ook de afweermogelijkheden van het Ego buiten werking stellen en verwoestend op delen van de psychische structuur inwerken.

De psychische traumatisering van de Bijbelonderzoeksters is waarschijnlijk in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück heviger geweest dan in St.-Lambrecht, voor zover een vergelijking hier trouwens geoorloofd is. In ieder geval werden de voor St.-Lambrecht bestemde Jehovah’s Getuigen met betere levensomstandigheden geconfronteerd – op de redenen daarvan is reeds eerder gewezen. In het concentratiekamp St.-Lambrecht werd aan de vrouwen door eigen bedden en persoonlijke lades tenminste een beetje privacy toegestaan. Van wezenlijk belang was de grotere voorspelbaarheid van de gebeurtenissen in St.-Lambrecht, waardoor een betere leefsituatie tot stand kwam. Bijgevolg verminderde de psychische belasting en spanning en in samenhang hiermee normaliseerde ook de reactie van het vegetatieve zenuwstelsel.

De beperkte groepsgrootte in het bijkamp had ook een gunstige uitwerking op de psychische situatie van de afzonderlijke vrouwen. Ze maakte het mogelijk elkaar beter te leren kennen en een intensere relatie met nieuwe personen op te bouwen, wat een handhaving van het narcisme (liefde voor het eigen ik) mogelijk maakte en aanwezige sociale competenties naar boven bracht.

Ik neem de gevolgen van de kampgevangenschap in St.-Lambrecht vooral waar in de fysiologische schade en letsel als gevolg van de lichamelijke uitbuiting. Het hoogste doel in St.-Lambrecht was om een maximale arbeidsprestatie te leveren met minimaal voedselaanbod. Ook al was het voedsel kwalitatief en kwantitatief veel beter dan in Ravensbrück, dan nog was het voor de lichamelijk zwaar werk verrichtende vrouwen qua hoeveelheid en samenstelling onvoldoende. Oedeemvorming en het veelvuldig optreden van infectieziektes bij veel leden van het gevangenencommando zeggen genoeg en zijn toe te schrijven aan de lichamelijke uitwerking van de karige voeding. De oorzaak van ettergezwellen en tandbederf moet worden gezocht in de immunosuppressieve gevolgen van de spanningen van het kampleven.

De leefsituatie in het kamp St.-Lambrecht betreft de derde fase van traumatisering volgens Keilson. Deze fase wordt gekarakteriseerd door het opgebruiken van de laatste aanwezige energiereserves.

Hoe diep de kampstructuur in het individu ingekerfd is, blijkt uit het door het trauma veranderde gedrag: de Bijbelonderzoeksters kwamen zelfs na hun bevrijding nog dagenlang voor het appel opdagen.10PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Dit trok de aandacht van de kloosterapotheker die geen begrip voor een dergelijke handelwijze kon opbrengen. De woede van de apotheker is geassocieerd met het vrijwillig op appel staan na de bevrijding. Daarom is deze gebeurtenis in de herinnering van de betrokkenen blijven hangen. Analoog aan het identiteitontwikkelingsmodel volgens Erikson zou dit collectieve optreden een aanwijzing voor een stagnatie kunnen betekenen. De Bijbelonderzoeksters identificeerden zich dus over de bevrijding heen met hun rol als gevangenen. De traumatische ervaringen veroorzaakten het veranderde gedrag, omdat het logisch geweest zou zijn iedere door het naziregime afgedwongen handelwijze onmiddellijk te staken.

De bevrijding uit kampgevangenschap beleefden de Getuigen van Jehovah als een overwinning van hun God op het kwaad. Ze beschouwden het verdragen van mensonwaardige omstandigheden als een geloofsbeproeving die ze overwonnen, omdat ze hun God en daarmee ook hun overtuigingen trouw waren gebleven.

Met de bevrijding eindigde de traumatische leefsituatie voor de Bijbelonderzoeksters overigens niet. Ook de terugreis, die voor de individuen in verschillende lange etappes verliep, werd gekenmerkt door verblijven in Displaced Persons Camps.11Vluchtelingenkampen. Daar hadden de Bijbelonderzoeksters eveneens met vernedering te maken, bijvoorbeeld door onderzoeken op geslachtsziektes.12PA, interview Berkers, Toos, 16-10-2002. Ziektes vertraagden bij enkelen de terugreis13Sjaan Pronk kreeg een blindedarmontsteking; Gerdina Huisman kreeg tijdens de terugreis een zware keelontsteking, zodat ze nog weken na haar aankomst in Nederland slechts schriftelijk kon communiceren. en getuigen van de slechte gezondheidstoestand waarin de Getuigen van Jehovah zich na de bevrijding uit het kamp bevonden.

Bij de door mij ondervraagde overlevenden van het concentratiekamp Ravensbrück en St.-Lambrecht konden ook latere gevolgen van traumatisering worden vastgesteld, zoals Horie dit beschrijft voor de cognitie, het voelen, handelen en lichamelijke functies. Er wordt melding gemaakt van nachtmerries, die de slachtoffers met een bonkend hart uit de slaap lieten/laten opschrikken en flashbacks induceren. Deze betreffen scènes uit de kamptijd van Ravensbrück. Ook steeds terugkerende gedachtes aan de kamptijd worden genoemd.

Een toegenomen spanning, die als een ‘te strak gespannen veer’ of een ‘stijf opgewonden wekker’14PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. beschreven wordt, duidt op blijvende schade aan de Id-structuur. De behoefte om luid te schreeuwen wordt eveneens veroorzaakt door beschadiging van een deel van het Id, het dient als kanalisatie of afvoer van onbewust opgekropte woede door de traumatische ervaringen van de kampgevangenschap. Toegenomen schrikachtigheid en nervositeit die het verdere leven nadelig beïnvloed hebben, worden eveneens tot de emotionele regulatiestoornissen als gevolg van het trauma gerekend.

Het geschokte maatschappelijke wereldbeeld, dat vooral ontstond in het kamp Ravensbrück waar de getroffenen aan een onberekenbare sociale omgeving in de vorm van de nazimachinerie werden blootgesteld, veroorzaakte ook stoornissen in de waarneming van zichzelf en anderen. Deze beïnvloedden op hun beurt de band tussen moeder en kind en brachten bij de slachtoffers het gevoel teweeg na de kampervaringen geen ‘normale’ moeder te kunnen zijn. Deze emotie bleek gekoppeld aan een diffuus schuldgevoel dat zich richtte op de nakomelingen. De overlevenden probeerden dit gevoel te verwoorden en verklaarden dat ze zichzelf afvroegen of het niet beter was geweest als hun kinderen helemaal niet waren geboren uit een vrouw die twee kampen had overleefd. Daarin wordt de innerlijke objectloosheid verwoord, die als gevoel aanwezig is, maar niet gereflecteerd kan worden omdat de bewustwording belemmerd wordt.

De slachtoffers berichten ook over somatogene klachten in verschillende delen van het lichaam, die eveneens met de traumatisering door de kampervaringen in verband moeten worden gebracht.

De Nederlandse lotgenoten zochten elkaar regelmatig op. De meesten van hen, ook de Belgische, brachten verscheidene vakanties in de plaats St.-Lambrecht door.

Overeenkomstig Freud kan in dit verband worden gesproken over een activering van de doodsdrift die de getroffenen er herhaaldelijk toe bracht de plaats van het trauma en de voormalige medegevangenen weer op te zoeken. Het zoeken van hun nabijheid, om zich de identiteit van kampgevangene voor de geest te halen, komt voort uit een onbewuste poging om het geleden trauma te verklaren en te verwerken. Dit deel van de sociale identiteit wordt ook teruggevonden in de bewaarde documenten uit de kamptijd of bijvoorbeeld een nog altijd gebruikt naaikistje dat in het kamp St.-Lambrecht werd gemaakt en als herinnering aan deze belastende tijdsperiode in het leven werd geïntegreerd.

 

Afsluitend kan gezegd worden dat de Bijbelonderzoeksters van het kamp St.-Lambrecht bij het weer opbouwen van hun leven na terugkeer in het vaderland in de eerste plaats door hun geloofsgemeenschap zijn ondersteund. Ze ondervonden vooral sociaal hulpbetoon van degenen die hun religieuze normen en waarden deelden. Dit droeg in belangrijke mate bij tot het verwerken van de traumatische ervaringen. In Nederland en ook in België werden de overlevende vrouwen ook relatief snel door de maatschappij als slachtoffers van het naziregime erkend. Aan de meesten werden invaliditeitspensioenen toegekend.

De vrouwen die naar het oosten van Duitsland terugkeerden, werden daar al spoedig voor de tweede keer slachtoffer van een onderdrukkend politiek systeem. In de eerste jaren na de oorlog was aan Jehovah’s Getuigen de status ‘slachtoffers van het fascisme’ toegekend. Dit werd al spoedig herroepen, net als de toekenning van een ‘eerrente’ die de DDR aan nazivervolgden had uitbetaald. Op 31 augustus 1950 werd de geloofsgemeenschap door de DDR-autoriteiten verboden. Het ministerie van binnenlandse zaken motiveerde het verbod met de beschuldiging aan het adres van Jehovah’s Getuigen dat zij zich met activiteiten bezighielden die strijdig waren met de wet. Ook werden zij ervan beschuldigd een systematische hetze tegen de bestaande democratische orde en haar wetten te voeren onder de dekmantel van een religieuze vereniging, en ook illegale lectuur in te voeren. Het voornaamste verwijt was dat Jehovah’s Getuigen spionnen waren voor een imperialistische macht. Reeds in de eerste dagen na het verbod werden meer dan vijfhonderd geloofsleden gearresteerd. Anderen dwong men tot een schriftelijke bevestiging om zich niet meer met de geloofsgemeenschap in te laten. Ook veel voormalige kampgevangenen werden hierdoor getroffen. Tussen de jaren 1950 en 1961 werden 674 vrouwelijke Jehovah’s Getuigen in de DDR wegens staatsvijandige activiteiten, spionage en zogenaamde oorlogshetze door het gerecht veroordeeld. De vervolging van Jehovah’s Getuigen in de DDR kwam pas na veertig jaar, na de opheffing van het verbod in 1990, ten einde. Op 14 maart 1990 hadden de vervolgden, die tot vervolgers waren bestempeld, een formele erkenning door de staat bereikt.15Vgl. Garbe 1998, blz. 306 e.v. en Garbe 1999a, blz. 543.

 

In het westen van Duitsland werd in de eerste jaren na de oorlog in de eerste plaats aandacht geschonken aan een re-integratie van voormalige nationaalsocialisten – verantwoordelijken op het gebied van bestuur, oorlogsindustrie en leger. In een land waarin weigering om te herinneren en ontkenning onder de bevolking overheersten, had men minder oog voor de rehabilitatie van nazivervolgden. Aan het lot van de in de nazitijd vervolgde Jehovah’s Getuigen werd in de BRD, ook op het gebied van schadevergoeding, slechts weinig aandacht besteed. In beginsel vielen Jehovah’s Getuigen weliswaar onder de bepalingen van de wet op schadevergoeding, die in paragraaf 1 degenen die ‘op grond van het geloof ’ vervolgd waren een aanspraak toekende. In elk geval werd aan Jehovah’s Getuigen en hun nabestaanden die wegens dienstweigering veroordeeld waren, een dergelijke vergoeding in normale gevallen niet toegekend.

Pas in 1997 nam de Duitse Bondsdag een motie aan, die veroordelingen wegens dienstweigering onrechtmatig verklaarde en aan de slachtoffers een eenmalige uitkering toezegde. Tegenover de niet-erkenning als nazislachtoffers in het westen stond de vervolging van Jehovah’s Getuigen in het oosten van Duitsland.16Vgl. Garbe 1999a, blz. 543 en Garbe 1998, blz. 303-306.

 

In Oostenrijk werd de eerste wet op slachtofferzorg op 17 juli 1945 door de voorlopige staatsregering aangenomen. In deze eerste versie werd verschil gemaakt tussen slachtoffers die actief politiek verzet hadden gepleegd en zij die ‘slechts’ werden vervolgd. Een ambtelijke verklaring die aanspraak op pensioen mogelijk maakte, was alleen maar aan diegene voorbehouden die voor een onafhankelijk Oostenrijk ‘met het wapen in de hand had gestreden of zich onvoorwaardelijk in woord of daad had ingezet’. Voor de vervolgingsslachtoffers – ook de Getuigen van Jehovah – was voorzien in een bewijs van slachtofferschap dat afgezien van een klein belastingvoordeel nauwelijks voordelen aan de getroffenen bood. Pas langzamerhand werden ook de vervolgingsslachtoffers in de kring van pensioengerechtigden opgenomen. Het onmiddellijk na de oorlog ontstane verschil tussen slachtoffers vanwege verzet en slachtoffers vanwege vervolging bleef echter tot op heden in stand. Tot op de dag van vandaag vormt het aanvoeren van bewijs voor de oorzaak van fysieke of psychische schade voor de vervolgden een horde op de weg naar het verkrijgen van de slachtofferstatus.17Vgl. Bailer-Galander 2003, blz. 110-114.

 

Samengevat kan worden vastgesteld dat op veel gebieden de eigen resultaten met die uit de literatuur over traumatisering door concentratiekampen overeenkomen.

Voor het collectief van de vrouwelijke Getuigen van Jehovah in het bijzonder bleek het behouden van de geestelijke integriteit het bewijs van een ongeschonden morele macht waar het destructieve nazimachtsapparaat geen vat op kon krijgen.

Additionele informatie →