Huisvesting en hygiëne

Het vrouwenconcentratiekamp was ondergebracht op de begane grond van de zuidvleugel waar al tralies voor de ramen zaten. Tegenwoordig is daar de vleugel waar de paters gehuisvest zijn. De ingang was bereikbaar via de gewelfde poort aan de linkerkant en was afgesloten door een smeedijzeren hek dat eveneens al aanwezig was en ook nu nog een stille getuige is. De ruimte onder de poort was de appelplaats van het kleine gevangenencommando.

(Privéarchief Anita Farkas, Tillmitsch/Oostenrijk)

’s Ochtends en ’s avonds moesten de Bijbelonderzoeksters aantreden voor het appel dat slechts enkele minuten duurde.1PA, Interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Het werd gehouden volgens het reeds bij de Bijbelonderzoeksters uit Ravensbrück bekende principe.2PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. De deelname aan het appel in het concentratiekamp St.-Lambrecht werd door de Bijbelonderzoeksters niet geweigerd. Ook de zogenaamde ‘extremen’ kwamen op. In tegenstelling tot de Duitse gevangenen die bij het appel in de houding stonden, waren de Nederlandse geloofszusters slechts aanwezig en ‘stonden er alleen maar’.3PA, interview Pronk, Cobie, 18-10-2002. Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk de onderscheiden nationale socialisatie van de verschillende vrouwen.

De Getuigen van Jehovah hadden een eet- en slaapruimte en een ruimte met sanitaire voorzieningen tot hun beschikking. Deze ruimte was eerder voor de internering van krijgsgevangen Britten en Fransen gebruikt, die vermoedelijk kort voor de komst van de vrouwelijke gevangenen naar Schloss Lind waren overgeplaatst.4PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002.

De inrichting van de eet- en slaapruimte bestond uit houten stapelbedden van twee hoog, een lange eettafel en stoelen. De mogelijkheid om na het werk te kunnen zitten, werd ervaren als luxe. De meeste geloofszusters gebruikten de maaltijden in het kamp. Een uitzondering waren de als kamermeisjes tewerkgestelde vrouwen, die toestemming hadden in de keuken te eten. Dit was een privilege, omdat zij niet het gevangenisvoedsel kregen maar dezelfde kost als het personeel en de bewaking.5PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002; interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002

Iedere Bijbelonderzoekster bezat een eigen lade om haar persoonlijke spullen in op te bergen. Het grote verschil met de mensonwaardige situatie in Ravensbrück was echter het feit dat de vrouwen de strozak waarop ze sliepen niet meer met iemand anders hoefden te delen. Bovendien hadden ze eigen kussens en dekens. De daarmee verbonden nachtrust vormde, vergeleken met de toestanden in het hoofdkamp, een belangrijke verbetering.6PA, interview, Huisman, Gerdina, 15-10-2002.

In de wasruimte stonden op een brede plank waskommen op een rij. Er was alleen koud water. Stukken klei dienden als zeep. In de wasruimte bevond zich ook ‘een toilet dat erg diep was. Je kon er allerlei zaken in laten verdwijnen.’7PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002; interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. In tegenstelling tot de eet- en slaapruimte was de wasruimte niet verwarmd, wat er in de winter soms toe leidde dat zich ’s nachts ijs vormde in de waskommen.8WTA Emmen, interview Berkers, Katharina, 1985, nr. 372.

In de slaapruimte bevond zich een tegelkachel, gestookt door de Belgische Maria Floryn. De eet- en slaapruimte moet voldoende verwarmd zijn geweest: Gerdina Huisman kon zich ‘niet herinneren dat ze het daar ooit koud had gehad’.9PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002; interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. Floryn was bovendien verantwoordelijk voor het schoonmaken van de kampruimtes van de Getuigen van Jehovah en de aangrenzende kamer van de kampbewaakster.10PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002.

Lees verder →