Kampbewaking
Het transport van de vrouwelijke gevangenen van Ravensbrück naar St.-Lambrecht werd begeleid door kampbewaakster Jane Gerda B.1Jane Gerda B. werd op 05-10-1880 in het Silezische Slagan geboren. Barch/Ludwigsburg, ARZ 77/72, band II; MGR/StBG, Ra 9/2. B. was tot kleuterleidster opgeleid en had dus een sociaalpedagogische achtergrond. In 1939 solliciteerde ze op een krantenadvertentie naar de functie van kampbewaakster.
Deze verandering van baan was vooral bedoeld om als ambtenaar van een inkomen verzekerd te blijven. In februari 1939 begon B. haar werk in het concentratiekamp Lichtenburg en toen had ze al contacten met gevangen Bijbelonderzoeksters. Met de verplaatsing van het concentratiekamp Lichtenburg naar Ravensbrück kwam ook B. in dit concentratiekamp terecht. In 1940 werkte ze ongeveer drie maanden in het concentratiekamp Mauthausen, waarna ze weer naar kamp Ravensbrück werd teruggeroepen. Vermoedelijk in 1942 werd zij nogmaals naar Mauthausen overgeplaatst. Na driekwart jaar in Mauthausen gewerkt te hebben, nam zij de bewaking van de Bijbelonderzoeksters van het concentratiekamp St.-Lambrecht op zich. Zij vervulde haar dienst in St.-Lambrecht tot de herfst van 1944. Rond die tijd kreeg zij een betrekking aangeboden als kampbewaakster in een concentratiekamp bij Wenen, die zij echter afsloeg. Zij werd eerst naar Ravensbrück teruggestuurd2In een lijst met spaartegoeden duikt de naam B. weer op samen met de datum 07-11-1944. Mogelijkerwijs betekent dit dat B. reeds in oktober 1944 bij het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück in dienst was en St.-Lambrecht dus in september 1944 heeft verlaten. MGR/StBG, Ra 17/893. en werkte vervolgens in het concentratiekamp Gross-Rosen, waar zij tot de bevrijding van het kamp in 1945 in dienst was. B. werd na 1945 nooit voor het gerecht gebracht.3Barch/Ludwigsburg, ARZ 77/72, band II; vgl. bovendien Baumgartner 1997, blz. 129
De door mij geïnterviewde Nederlandse Getuigen herinneren zich B. als een ‘sympathieke’ vrouw4PA, interview Huisman-Rabouw, Gerdina, 15-10-2002. die openstond voor de problemen van de gevangen Bijbelonderzoeksters, maar met de kanttekening dat ze ook een furie kon zijn. Gerdina Huisman-Rabouw vertelt dat deze bewaakster eens thee voor haar had gezet omdat ze last had van hevige menstruatiepijn. Tegelijkertijd ondervond Huisman-Rabouw dat B. ook gewelddadig kon zijn, omdat B. haar onverwachts en zonder nadere verklaring een oorvijg gaf. Aanleiding voor deze mishandeling was een gebroken schaal waarvan B. de scherven later zonder commentaar aan Gerdina liet zien. Zij meende dat Huisman-Rabouw, die in deze periode als kamermeisje diende, dit ‘strafbare’ feit had gepleegd.
Bewaakster B. riep door haar sterk uiteenlopende gedragingen ambivalente gevoelens op. Eigenlijk werd ze een onberekenbaar persoon gevonden, die functioneerde binnen een totalitair systeem dat willekeur en geweld ademde. Bovendien beschouwden de vrouwelijke gevangenen haar als homoseksueel.5PA, interview Hoogers-Elbertsen, 16-10-2002. Het is niet bekend of dit tot seksueel geweld heeft geleid. Het blijft dus de vraag door welke handelingen de bewaakster als lesbisch bestempeld werd.6In gesprek met Lore Kröll, het voormalige hoofd van de huishouding, beschrijft deze al deze gevangenen als lesbiennes. Ik beschouw dit als afweermechanisme in de vorm van een omkering in het tegendeel.
Op 14 september 1944 werden 58 vrouwelijke gevangenen van het concentratiekamp Ravensbrück in het kaartsysteem van Mauthausen opgenomen. Deze vrouwen werkten al geruime tijd in de bijkampen St.-Lambrecht en Mittersill en werden vanaf dat moment tot de gevangenen van Mauthausen gerekend.7Vgl. Grit 1999, blz. 166; Maršálek 1980, blz. 117 en Baumgartner 1997, blz. 131, voetnoot 131.
Er ontstonden telkens spanningen tussen de gevangenen en de bewaaksters. Vooral tussen bewaakster B. en Jans Hoogers-Elbertsen traden conflicten op.8PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. Zij beschikte, als kamermeisje, over alle sleutels van de kantoren en logeervertrekken en genoot het volledige vertrouwen van Lore Kröll. Deze conflicten werden versterkt doordat de directe meerdere van de bewaakster, kampcommandant Schöller, de vrouwelijke gevangenen tegen haar in bescherming nam. Omdat hij een bijzondere belangstelling voor Jans Hoogers-Elbertsen toonde, hield hij zich dikwijls in haar nabijheid op. Uit publicaties blijkt dat vooral de Nederlandse Bijbelonderzoeksters niet altijd bevelen opvolgden. Eén zo’n voorval was toen Jans begon te jodelen, ofschoon bewaakster Jane B. haar dat herhaaldelijk had verboden. Het in de wind slaan van haar bevel leidde ertoe dat ze Jans Hoogers-Elbertsen ruw op het hoofd sloeg. Onmiddellijk na het voorval informeerde Schöller bij Jans Hoogers-Elbertsen naar het waarom en zij vroeg hem ervoor te zorgen dat Jane B. zou worden overgeplaatst.9PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. Er volgde inderdaad een wisseling van de wacht. Of het verzoek van de gevangene daartoe geleid heeft, valt te betwijfelen. Helemaal uit te sluiten is dit echter niet.
Met de wisseling van de bewaakster in de herfst van 1944 kwam er op geen enkele wijze verbetering in de levensomstandigheden van de Bijbelonderzoeksters. Integendeel, de tweede bewaakster werd als wreder dan de eerste beschouwd. Haar naam was tijdens het lopende onderzoek niet te achterhalen. De herinneringen van de Nederlandse Getuigen aan deze vrouw leveren een contrastrijk beeld op. Deze tweede en laatste bewaakster – na haar aanstelling kwam er geen wisseling meer – wordt beschreven als een kleine, dikke vrouw die iedere empathie voor de gevangenen ontbeerde.
In haar kamer, die pal naast de gevangenisruimtes lag en die door een Getuige moest worden schoongemaakt, zou de bewaakster veel totaal verwaarloosde katten hebben gehouden. Door deze katten, die ze zelf nooit voerde – dat moesten de gevangenen doen – was de kamer sterk vervuild en stonk het er verschrikkelijk.10PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002.
Eenmaal per dag verscheen de bewaakster in de keuken, kennelijk alleen maar om haar aanwezigheid te tonen. Ze bleef er nooit lang en sprak bovendien nauwelijks.
‘Die tweede, een oudere, was stom! Die zei helemaal niets. Maar dat was niet erg,’ meent Margarete Messnarz-Günter. Volgens haar had het vermoedelijk te maken met de trots van de bewaakster, die doordrongen was van de rassenideologie van de Herrenmensch.11De ‘superieure mens’ in de nazi-ideologie 12PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002. Zelfs na de bevrijding van het concentratiekamp door het Britse leger deelde ze nog bevelen uit aan de voormalige gevangenen, maar omdat die zich inmiddels bewust waren van hun vrijheid lieten zij zich niet meer commanderen.
Lees verder →