De geschiedenis van de vervolging in Duitsland
Onmiddellijk na de machtsovername door de nationaalsocialisten en Hitlers benoeming tot rijkskanselier in 1933 door Hindenburg, begon de vervolging van Jehovah’s Getuigen in Duitsland. De oorzaak van de vervolging was gelegen in het geloof van de Getuigen, die maatregelen en verordeningen van staatswege slechts dan accepteerden als deze niet in strijd waren met de religieuze leer. Zo moest het nakomen van het gebod God meer te gehoorzamen dan mensen onvermijdelijk leiden tot een gezagsconflict, omdat het gezag van de nationaalsocialistische leiding tegen Bijbelse maatstaven inging. Aangezien alleen God eer toekwam weigerden Jehovah’s Getuigen de ‘Duitse groet’ te brengen of de eed af te leggen.1‘Bovendien is er in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven waardoor wij gered moeten worden’ (Handelingen 4:12). Voor Jehovah’s Getuigen was het onacceptabel de eigen redding aan mensen toe te schrijven.2De Bijbeltekst daarover luidt: ‘Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort’ (Psalm 146). Vgl. ook Aigner 2000, blz. 10 e.v. Ook de verering van de nazivlag en het uithangen van de vlag aan hun huizen zou gelijkstaan aan verloochening van hun geloof.
Omdat iedere Getuige van Jehovah de opdracht had/heeft, zijn religieuze leer te verbreiden en zo getuigenis af te leggen van de ‘waarheid’, kwam er nog een conflict met de nationaalsocialistische overheid bij.
Het absolute verbod om te doden, overeenkomstig het vijfde gebod, maakte dienstweigering en ook de afwijzing van alle activiteiten die samenhingen met bewapening of oorlogseconomie noodzakelijk.3Vgl. Zipfel 1965, blz. 179 e.v. en Graffard/Tristan 1998, blz. 22.
De vervolgingen begonnen op 28 februari 1933 met de Verordnung zum Schutz von Volk und Staat.4Verordening ter bescherming van Volk en Staat (28 februari 1933) De regering hief de grondrechten van de Grondwet van Weimar op en schiep daarmee de voorwaarden voor huiszoekingen en het in beslag nemen van het drukwerk van Jehovah’s Getuigen. Daarop volgde eind juni 1933 het verbod op Jehovah’s Getuigen in Pruisen, om de volgende redenen:
‘De Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers en de bij haar aangesloten organisaties voeren in woord en geschrift onder de dekmantel van voorgewend wetenschappelijk Bijbelonderzoek een onmiskenbare hetze tegen de staats- en kerkelijke instellingen. Doordat ze beide aanduiden als organen van Satan, ondergraven ze de steunpilaren van het burgerlijke gemeenschapsleven. In hun talrijke geschriften (vgl. de publicaties Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven blz. 18 e.v., Oorlog of Vrede, Welvaart verzekerd, Banier voor het volk, Misdaad en rampen, Hemel en vagevuur, de Crisis en andere geschriften) honen ze de instellingen van staat en kerk door bewuste en kwaadwillige verdraaiing van Bijbelse denkbeelden.
Hun strijdmethoden worden gekenmerkt door fanatieke beïnvloeding van hun leden. Door niet geringe geldmiddelen winnen ze aan aanvalskracht bij hun cultureel-bolsjewistische ontwrichtingswerk.
Hun invloed op brede lagen van de bevolking berust ten dele op eigenaardige ceremonieën, die aanhangers tot fanatici maakt en daarmee een directe verstoring van het geestelijke evenwicht van de betrokken kringen veroorzaakt.
De genoemde vereniging is duidelijk tegen de huidige staat en zijn culturele en zedelijke structuur. Daarom zien de “Internationale Bijbelonderzoekers”, natuurlijk overeenkomstig hun strijddoelen, de uit nationale verheffing ontstane christelijk-nationale staat als een bijzonder markante tegenstander, waartegen ze radicaal strijd voeren. […] Het gevaar van de intriges van de genoemde vereniging voor de huidige staat wordt nog versterkt doordat ze recent opvallend veel aanhangers van voormalige communistische en marxistische partijen en organisaties in hun gelederen hebben opgenomen. Ze hoopten in deze ogenschijnlijk zuiver religieuze vereniging een schuilplaats te vinden, die hun een gecamoufleerde politieke strijd tegen het huidige regeringssysteem mogelijk maakt. De vereniging van Bijbelonderzoekers en haar genootschappen begunstigen bijgevolg ook op zuiver politiek gebied het communisme en staan op het punt zich tot een vergaarbak van de meest uiteenlopende staatsvijandige elementen te ontwikkelen. […] Ter verdediging tegen communistische begunstiging en ter bestendiging van de openbare orde en veiligheid is hun ontbinding, tot bescherming van volk en staat, geboden.’5Uit: Zürcher 1938, blz. 75-77, document van Ref. 11 1316a/23/6/33; geciteerd naar Graffard/Tristan 1998, blz. 26 e.v.
Hiermee maakte het Pruisische ministerie van Binnenlandse Zaken duidelijk dat de overheid de activiteiten van de met communisten gelijkgestelde Getuigen van Jehovah een halt zou toeroepen. Reeds in 1933 kwam het tot enkele arrestaties van Jehovah’s Getuigen en namen de huiszoekingen bij leden van de geloofsgemeenschap toe.
De Amerikaanse vertegenwoordiging tekende protest aan tegen het verbod op de uitoefening van de religie van Jehovah’s Getuigen in Duitsland en beriep zich op een rijksbesluit uit 1930 dat bevestigde dat de Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers een filantropische en niet-politieke organisatie was. Bovendien verzekerde ze dat de geloofsgemeenschap noch met joden noch met communisten te maken had en uitsluitend gebaseerd was op de leer van de Bijbel. Dit bewerkstelligde de teruggave van de in beslag genomen bezittingen van het Wachttorengenootschap Maagdenburg (Pruisen); de predikingsactiviteiten en de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers bleven echter verboden.6Vgl. Zipfel 1965, blz. 181; Graffard/Tristan 1998, blz. 24; Yonan 1999, blz. 23 e.v.
In 1934 schreef Rutherford een brief aan Hitler waarin hij een aanklacht indiende tegen de ongerechtvaardigde vervolging en discriminatie van Jehovah’s Getuigen. Rutherford riep Hitler op de vervolging te staken en de religieuze grondslag van de geloofsgemeenschap te accepteren.
Deze brief bleef onbeantwoord en had een heviger vervolging van Jehovah’s Getuigen tot gevolg. Daarop startte de organisatie haar eerste internationale actie. Groepen uit Europa, Amerika en Canada spraken door middel van duizenden telegrammen aan Hitler hun verontwaardiging uit over de slechte behandeling van Jehovah’s Getuigen en riepen hem op de vervolging van hun broeders en zusters te stoppen, omdat God anders de nationale partij zou vernietigen.7Vgl. Yonan 1999, blz. 28 e.v. Er volgden vergaderingen in Luzern (1936) en in Basel (1937) waarbij resoluties aan Hitler en ook aan de paus werden gestuurd. In juni 1937 werd in Duitsland een open brief verspreid, waarin men protesteerde tegen marteling en mishandeling door de justitiële autoriteiten en de vijandige opstelling tegen het christendom door de nazipartij. Deze protestacties zijn in de Zwitserse documentatie over de Vereniging van Jehovah’s Getuigen opgenomen. Ze staven hoe de Getuigen van Jehovah gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden en ze getuigen van hun verzet tegen een totalitair regime van de nazidictatuur.8Vgl. Yonan 1999, blz. 29.
De resolutie van Luzern in 1936 was volgens Zipfel een regelrechte oorlogsverklaring aan Hitler, een aanval tegen de staat. De arrestaties volgden elkaar snel op en de tegen Jehovah’s Getuigen uitgesproken straffen werden steeds hoger. De vervolgde Bijbelonderzoekers kregen bij verhoren een zogenaamde afzweringsverklaring voorgelegd, die ze moesten ondertekenen. Deze luidde:
‘Ik, ……………………………………. geboren op …………………..
in ………………………………………
verklaar hierbij het volgende:
Ik heb ingezien dat de Internationale Vereniging van Bijbelonderzoekers een dwaalleer verbreidt en onder de dekmantel van religieuze activiteit louter staatsvijandige doeleinden nastreeft. Ik heb deze organisatie daarom volledig de rug toegekeerd en mij ook innerlijk van de leer van deze sekte losgemaakt.
Ik geef hierbij de verzekering dat ik nooit meer zal deelnemen aan de activiteit van de Internationale Bijbelonderzoekersvereniging. Personen die mij benaderen met propaganda voor de dwaalleer van de Bijbelonderzoekers of die hun instelling als Bijbelonderzoekers anderszins kenbaar maken, zal ik onverwijld aanbrengen. Mochten mij geschriften van de Bijbelonderzoekers toegestuurd worden, zal ik ze zo spoedig mogelijk bij de dichtstbijzijnde politiepost afgeven.
Ik zal voortaan de staatswetten naleven, vooral in geval van oorlog zal ik gewapenderhand het vaderland verdedigen, en volledig deel uitmaken van de volksgemeenschap.
Verder is mij te verstaan gegeven dat ik erop moet rekenen onmiddellijk opnieuw in verzekerde bewaring gesteld te worden als ik in strijd zou handelen met de thans door mij afgelegde verklaring.
………………………………………., Gedateerd ………………………
………………………………………..
Handtekening’9Vertaling van de afzweringsverklaring voor Jehovah’s Getuigen, geciteerd naar Graffard/Tristan 1998, blz. 53.
Mishandelingen en minachting konden Jehovah’s Getuigen, die zich in gevangenschap bevonden, er echter niet toe brengen hun handtekening te plaatsen. Slechts weinigen zwichtten onder druk en zwoeren (formeel) hun geloof af door ondertekening van de voorgelegde schriftelijke verklaring. De Bijbelonderzoekers zagen in de vervolging geen godsgericht, maar de eindstrijd ‘Har-Mageddon’ voor de oprichting van het duizendjarige Godsrijk. Voor hen vormde het de strijd van de rechtvaardigen tegen de antichrist, die eveneens een duizendjarig rijk verkondigde. Dit betekende voor Jehovah’s Getuigen een imitatie en verzoeking van de Duivel, die moest worden weerstaan. Het ondertekenen van de verklaring zou voor de rechtzinnige Getuigen van Jehovah een verloochening van hun geloof zijn.10Vooral de oorlog werd als ‘Har-Magedon’ beschouwd, waarin de mensheid wordt gekweld door de strijd van Hitler als ‘koning van het Noorden’ tegen de geallieerden, de ‘koning van het Zuiden’ en waardoor de eindtijd van de wereld wordt ingeluid. Vgl. Zipfel 1965, blz. 179; Yonan 1999, blz. 34.
De ook als ‘godsdienstwaanzinnigen’ getypeerde Bijbelonderzoekers werden behalve in gevangenissen ook in sanatoria en psychiatrische inrichtingen opgesloten. Zürcher bericht al in 1938 over een Bijbelonderzoeker die in een sanatorium gestorven was en wiens lichaam overdekt was met injectiesporen.11Vgl. Graffard/Tristan 1998, blz. 62. Dat wijst erop dat de machthebbers van het nationaalsocialistische regime probeerden om de Bijbelonderzoekers op pseudomedische manier ‘tot inkeer te brengen’. De daartoe genomen maatregelen hadden meestal de dood tot gevolg.
De nazi-overheid voerde doelgerichte acties uit om het economische bestaan van Jehovah’s Getuigen te vernietigen. Post- en spoorwegbeambten, arbeiders, employés en ambtenaren in dienst van de gemeente en van de overheid werden bijna zonder uitzondering ontslagen. Hoewel ze bij meerderen en collega‘s meestal als uitgesproken gewetensvolle, eerlijke en ijverige werknemers golden, traden de nationaalsocialistische overheden rigoureus op tegen Bijbelonderzoekers in overheidsdienst. Meestal was de reden het niet brengen van de ‘Hitlergroet’. De ‘Wet op herstel van de beroepsambtenarij’ vormde de rechtsgrondslag voor de ontslagen.12Vgl. Garbe 1999a, blz. 165 e.v.; Füllberg-Stolberg 1994, blz. 322.
De nationaalsocialistische heerschappij breidde haar invloed in toenemende mate uit tot alle bevolkingsgroepen en richtte haar aandacht ook op de opvoeding en de verzorging van de jeugd. ‘De nationaalsocialistische staat eist(e) de heerschappij op van de ziel van de opgroeiende generatie.’13Fraenkel, 1974, blz. 86. De nationaalsocialistische machthebbers waakten over de uitvoering van hun hoogste gebod, de ‘exclusieve liefde voor de Führer en de staatstrouw’14Graffard/Tristan 1998, blz. 64. en trokken om dit doel te bereiken alle registers open. Veel kinderen van Bijbelonderzoekers werden uit de ouderlijke macht ontzet en in heropvoedingskampen of nazitehuizen geplaatst.
Verscheidene Bijbelonderzoeksters werd het recht om voor hun kinderen te zorgen ontnomen, omdat volgens de nazi-ideologie het geestelijke welbevinden van de kinderen door het geloof van de ouders zeer in gevaar werd gebracht. Kinderen en pubers konden zich onmogelijk onttrekken aan de nationaalsocialistische propaganda die overal aanwezig was. Of het nu op school was, in Hitlerjeugdorganisaties of in jeugdkampen – voortdurend werden ze geconfronteerd met de ‘Duitse groet’ of het zingen van het volkslied.15Vgl. Graffard/Tristan 1998, blz. 64 en 69; Füllberg-Stolberg 1994, blz. 323. De Getuige van Jehovah Hermine Schmidt, overlevende van concentratiekamp Stutthof, vertelt daarover het volgende in haar biografie:
‘Ik hield van school […] maar nu, in deze tijd [1935; opmerking auteur], kreeg alles een ander karakter. Je moest leren jezelf klein en op de een of andere manier onzichtbaar te maken, leren hoon, spot en hatelijkheden, kleine en grote kwaadaardigheden en onrechtvaardigheden te verdragen. Dat was een […] aanslag op het zelfbewustzijn, […] een grote uitdaging voor een kind, dat normaal gesproken erkenning zoekt. Het was niet alleen de Hitlergroet. Het waren ook de feesten, het waren de schenkingen, het was de druk om lid te worden van de bond van Duitse meisjes. Er waren zoveel dingen die daarbij betrokken waren, dat ik meestal slechts met angst en beven naar school ging.’16Schmidt 2001, blz. 82 e.v.
Hermine Schmidt vertelt in haar memoires dat ze als tienjarig meisje last heeft van buikpijn omdat ze op school de marsen, het zingen en de Hitlergroet, die door haar religieuze overtuiging verboden zijn, vreest.
Scholieren die weigerden de Hitlergroet te brengen, verstoorden volgens de nazi’s de orde op school. De schoolleiding diende een aanvraag in bij het kantongerecht om deze kinderen van school te kunnen sturen op basis van het artikel ‘vorläufige Fürsorgeerziehung gemäß § 67 des Reichsgesetzes für Jugendwohlfahrt’17‘Voorlopige kinderopvoeding volgens § 67 van de rijkswet voor jeugdwelzijn.’ Dat moest een adequate opvoeding garanderen.18Vgl. Graffard/Tristan 1998, blz. 69.
Een bijzondere paradox die de tegenstrijdigheid in de nationaalsocialistische ideologie weerspiegelt, is dat veel in concentratiekampen gevangen Bijbelonderzoeksters ingezet werden bij de kinderverzorging in SS-officiersgezinnen. Enerzijds beschuldigde men Bijbelonderzoekers ervan dat zij door hun opvoedkundige invloed het geestelijke welzijn van het kind schaadden. Anderzijds buitte de nationaalsocialistische machinerie de gevangenen uit – ook ten behoeve van de kinderverzorging. In het vrouwenconcentratiekamp St.-Lambrecht kreeg een Nederlandse Getuige van Jehovah, Toos Berkers, de kinderverzorging toevertrouwd van het SS-officiersgezin Stadler, dat in de plaats St.-Lambrecht woonde. De arrestatie en deportatie naar het concentratiekamp scheidde Berkers van haar eigen kinderen, die in een klooster terechtkwamen, om daar ver weg van iedere invloed van de Bijbelonderzoekers opgevoed te worden.19PA, interview Berkers, Toos, 16-10-2002.
De handhaving van het voorarrest, later ook ‘na-arrest’ genoemd, leidde ertoe dat vele Bijbelonderzoekers tot lang na de gerechtelijke straf van hun vrijheid beroofd waren. Was onmiddellijke overplaatsing naar een concentratiekamp niet mogelijk, dan werden de gevangen Getuigen van Jehovah verder in een politiegevangenis opgesloten.20Vgl. Zipfel 1965, blz. 189. De levensomstandigheden waren ook hier mensonwaardig.
Jehovah’s Getuigen behoorden tot de eerste slachtoffers van het nazi-regime die naast ‘politieke tegenstanders’ in concentratiekampen geïnterneerd werden. Was het oorspronkelijke doel van de ‘preventieve hechtenis’ het onschadelijk maken van de ‘politieke tegenstander’ gekoppeld aan zijn heropvoeding, met het voortschrijden van de oorlog trad het exploiteren van ‘werkslaven’ meer en meer op de voorgrond.21Daartoe vormt de massavernietiging in het concentratiekamp een onoverbrugbare tegenstelling tot de economie; een van de vele paradoxen van het nationaalsocialistische concept. Vgl. Zipfel 1965, blz. 192.
Omdat ze als betrouwbare arbeiders bekend stonden, hadden de kamp-autoriteiten al snel weinig belang bij het vrijlaten van de Bijbelonderzoekers. Voorwaarde voor vrijlating was het ondertekenen van de verklaring waarin ze hun geloof afzwoeren. Ondanks getreiter, mishandelingen en terechtstelling in de concentratiekampen maakten slechts weinig gevangen Bijbelonderzoekers van deze mogelijkheid gebruik.22Vgl. Zipfel 1965, blz. 193 e.v.
In de zomer van 1944 ‘ontdekte’ Heinrich Himmler Jehovah’s Getuigen voor zijn nationaalsocialistische veroveringspolitiek. In een brief aan het hoofd van de Gestapo, Ernst Kaltenbrunner, schreef Himmler:
‘Enkele ervaringen en inzichten van recente datum hebben mij ertoe gebracht plannen te beramen die ik graag onder uw aandacht zou brengen. Het gaat daarbij om Jehovah’s Getuigen, om het Kozakken-vraagstuk en in verband daarmee om het Wlassow-vraagstuk. Verder betreffen mijn overwegingen het volledige vragencomplex: Hoe gaan wij Rusland besturen en pacificeren wanneer – wat in de loop van de komende jaren beslist volgen zal – wij uitgestrekte delen van zijn grondgebied veroverd zullen hebben? […] Wij moeten echter nog meer doen, om het volk in het achterland in een vreedzame en tegenover ons ongewapende toestand te brengen. Iedere gedachte om een soort van nationaalsocialisme in te voeren, is waanzin. De mensen moeten toch een religie of wereldbeschouwing hebben. De orthodoxe kerk te ondersteunen en weer te laten opleven zou verkeerd zijn, omdat ze steeds weer tegen de organisatie van nationale eenheid zal zijn. De katholieke kerk toe te laten, zou op z’n minst even verkeerd zijn. Elk woord om dit standpunt te beredeneren, is overbodig. […] Alle vormen van religie en de sekten die meewerken aan pacificatie moeten gesteund worden. Bij alle Turkse volken komt de boeddhistische geloofsleer in beeld, bij alle andere volken de leer van de Bijbelonderzoekers. Het is bekend dat de laatsten eigenschappen hebben die ongelofelijk positief voor ons zijn: afgezien van het feit dat zij militaire dienst en werk dat met oorlog te maken heeft, dus de inzet voor de een of andere – zoals zij het aanduiden – “afbrekende” bezigheid weigeren, zijn zij scherp gekant tegen de joden en tegen de katholieke kerk en de paus. Verder zijn zij ongelofelijk nuchter, zij drinken niet, zij roken niet; het zijn noeste en eerlijke werkers. Zij houden hun gegeven woord. Ze zijn niet uit op rijkdom en welstand omdat dat gevaar oplevert voor hun eeuwige leven. Dat zijn ideale eigenschappen, zoals überhaupt duidelijk is, dat de werkelijk overtuigde, idealistische Bijbelonderzoekers […] benijdenswaardige hoedanigheden hebben. […] Daarmee wordt ook de mogelijkheid geboden de echte Bijbelonderzoekers in de concentratiekampen in alle vertrouwensposities, waarbij een geldelijke of andere materiële verantwoordelijkheid betrokken is, te gebruiken en bijzonder goed te behandelen. Daarmee verschaffen we ons weer de basis voor de inzet van deze Bijbelonderzoekers in Rusland in de komende tijd, en hebben daarmee boodschappers, met wie we het Russische volk door verbreiding van de leer van de Bijbelonderzoekers kunnen pacificeren.’23Doorslag van een niet-ondertekend afschrift van een geheim, handgeschreven dagboek – nr. 39/51/44g, met het archiefstempel ‘Persoonlijke staf van de Reichsführer SS – Archiefbeheer – Akt.nr. Geh./20’ en de handgeschreven notitie ‘herziene uitgave’ (geciteerd naar Zipfel 1965, blz. 200 e.v.).
Deze brief, die voor de geloofsgemeenschap van Jehovah’s Getuigen als instrument een plaats inruimt in het ‘Duizendjarige Rijk’, vormt een voorbeeld van Himmlers barbaars-absurde machtsbeelden.
Er zijn geen aanwijzingen dat Jehovah’s Getuigen in de laatste maanden voor het instorten van de nationaalsocialistische staat een betere behandeling ten deel viel in de concentratiekampen, afgezien van het feit dat ze in toenemende mate ingezet werden bij werk in de landbouw. Uit verslagen van overlevenden blijkt dat sommige Bijbelonderzoeksters in de huishouding van de SS als huishoudelijke hulp en kinderverzorger functioneerden omdat, volgens de opvatting van de Bijbelonderzoekers, vluchten niet was toegestaan.
In de mensonwaardige omstandigheden van de gevangenissen en concentratiekampen hebben Bijbelonderzoeksters hun morele integriteit bewaard doordat ze God trouw bleven en juist daaruit kracht putten. In een later hoofdstuk komt aan de orde of de vervolgde Bijbelonderzoekers ook hun psychische integriteit konden bewaren.
Lees verder →