Jehovah’s Getuigen in concentratiekampen

De grote hardvochtigheid waarmee de vervolgingsinstanties van het naziregime tegen Jehovah’s Getuigen optraden, is reeds uiteengezet. Veel gearresteerde leden werden zonder vorm van proces direct naar het concentratiekamp gestuurd. Jehovah’s Getuigen behoorden ook tot de eerste groep slachtoffers die men gevangenzette in de ‘eerste-generatie-concentratiekampen’.1Dachau of het vrouwenconcentratiekamp Moringen werden bijvoorbeeld reeds in 1933 geopend. Ze vormden een aparte categorie gevangenen, die vanaf 19382Tussen 1935 en 1939 waren de emblemen van Jehovah’s Getuigen in de concentratiekampen uiteenlopend. Ten dele werd de groep afgescheiden ondergebracht van gevangenen die tot een andere ‘categorie’ behoorden (vgl. Milton 1999, blz. 25). systematisch het embleem van de paarse driehoek op de kleding droeg. Door de buitengewoon sterke verbondenheid van de groep en hun eigen groepscode vormden Jehovah’s Getuigen een gesloten gemeenschap. Het concentratiekamp ontwikkelde zich tot verzamelplaats van mensen die om verschillende redenen vervolgd werden. Elke groep gevangenen zag de ander op een eigen manier.3Vgl. Garbe 1999b, blz. 16 e.v.; Aigner 2000, blz. 19. Het effect dat de groep van Jehovah’s Getuigen op andere groepen had, zal verduidelijkt worden aan de hand van enkele citaten van medegevangenen die op andere gronden vervolgd werden.

Hans Maršálek, politiek gevangene en ‘kampsecretaris’ in Mauthausen, ervoer de groep van Bijbelonderzoekers als homogeen:

‘Jehovah’s Getuigen vormden in het concentratiekamp Mauthausen een groep lotsverbondenen met een sterke samenhang. Ze waren bescheiden, ijverige, verdraagzame mensen die hun Internationale Bijbelonderzoekersvereniging en daarmee hun geloof trouw bleven. In de illegale politieke discussies in het kamp bleven zij strikt neutraal, er was met hen geen politieke samenwerking en ze wezen activiteiten tegen de SS af. Daar kwam nog bij dat geen van hen van plan was uit het kamp te vluchten.’4Maršálek 1995, blz. 282.

Daarbij moet opgemerkt worden dat Jehovah’s Getuigen bovendien geen gevangenisfuncties op zich namen. Ze verzetten zich zo ook tegen elke actie die zich tegen de SS of tegen medegevangenen had kunnen richten.

 

De toenmalige politieke gevangene Margarete Buber-Neumann maakte de groep van Bijbelonderzoeksters mee als blokoudste in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück.

‘De Bijbelonderzoekers […] vormden als enige soort gevangenen in Ravensbrück een gesloten overtuigingsgemeenschap. […] Het geloof verleende de Bijbelonderzoekers een enorme kracht en in de jaren in het concentratiekamp hebben ze bewezen dat de dood hun geen enkele schrik aanjoeg en dat ze in de naam van Jehovah onnoemelijk lijden konden, zonder zwak te worden. [Ze] weigerden elk werk dat de oorlog bevorderde.’5Buber-Neumann 2002, blz. 253 e.v.

Jehovah’s Getuigen stonden pal voor hun beginselen die ze in de Bijbel vonden en putten daaruit de nodige kracht om de terreur van het naziregime te weerstaan. Juist hun geloofsmoed binnen het totalitaire systeem van het concentratiekamp maakte hen tot voorwerp van haat voor de SS, die met mishandelingen het afzweren van hun geloof wilde afdwingen.

Hun wil tot zelfbehoud en vooral hun gemeenschapszin bracht hen ertoe collectieve overlevingsstrategieën te ontwikkelen die in staat waren de druk van alledag in het kamp te verminderen. Zo ontwikkelden ze bijvoorbeeld een netwerk van wederzijds hulpbetoon waarbij ze ontvangen voedselpakketten samen deelden.

In incidentele gevallen gaven de Bijbelonderzoeksters ook hulp aan andere groepen gevangenen. Zo vertelt Buber-Neumann over de tijd dat ze in ‘de bunker’ een zware arreststraf moest uitzitten, over een Getuige van Jehovah die in het ‘cellencomplex’6Bunker of strafblok van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. werkte en voor haar als tussenpersoon voedselpakketjes de cel in smokkelde.

In latere jaren veranderde de situatie van Jehovah’s Getuigen in de concentratiekampen. Op zijn laatst midden 1942 won de economische inzet van de gevangenen op verschillende gebieden aan betekenis. Jehovah’s Getuigen waren veelgevraagde arbeidskrachten, omdat ze hun werk, voor zover het niet in strijd was met hun geloof, met vlijt en zorgvuldigheid verrichtten.7‘De Bijbelonderzoekers […] vormden in hun geduldige verwachting van het wereldeinde altijd trouwe en gewillige werkkrachten van de SS, hoofdzakelijk als vaklieden, verplegers en knechten’ (Kogon 2001, blz. 71). De tewerkstelling in SS-huishoudens heeft Jehovah’s Getuigen na de oorlog ten onrechte het verwijt van collaboratie opgeleverd. Daarbij konden ze buiten het kamp worden ingezet omdat ze om geloofsredenen niet vluchtten. Zo kwamen ze in zogenaamde vertrouwensposities, bijvoorbeeld als hulp in de huishouding bij SS-officieren. De daardoor ontstane contacten met de buitenwereld maakten het hun mogelijk om Bijbelse lectuur het kamp in te smokkelen. In het geheim vergaderden Jehovah’s Getuigen in de concentratiekampen voor ‘Bijbelstudie’ en het lukte hen ook om godsdienstige bijeenkomsten te houden.8Vgl. Garbe 1999b, blz. 17. Er was zelfs sprake van dopen. Overeenkomstig hun zendingsopdracht wierven de Bijbelonderzoeksters in de concentratiekampen ook nieuwe leden voor hun geloofsgemeenschap. In deze zin berichtte Margarete Messnarz-Günter, die in het kader van de Reichsarbeitsdienst9Rijksarbeidsdienst: een organisatie in nazi-Duitsland, oorspronkelijk opgezet om de werkloosheid terug te dringen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Rijksarbeidsdienst ingezet ter ondersteuning van het Duitse leger als keukenhulp in het klooster St.-Lambrecht was tewerkgesteld, over de evangelisatiepogingen van Ella Hempel, die als gevangeniskokkin met Messnarz-Günter aan hetzelfde fornuis werkte. Daaruit blijkt dat de opdracht de ‘waarheid’ te verbreiden zelfs in de concentratiekampen doelgericht werd uitgevoerd.

De ijverig verkondigde boodschap van het komende ‘koninkrijk Gods’ vond in de concentratiekampen ook herhaaldelijk gehoor, zodat gevangenen van andere groepen zich bij de Bijbelonderzoekers wilden aansluiten en aan de SS om een paarse driehoek vroegen. In totaal droegen meer dan 3000 Jehovah’s Getuigen dit uiterlijke teken.10Vgl. Garbe 1999b, blz. 17

Hoofdstuk 2 – Vrouwelijke Getuigen van Jehovah in concentratiekamp… →