Alwine Blöbaum-Schlomann
Alwine Blöbaum was uit Eidinghausen afkomstig. Ze werd op 28 juni 1900 geboren en sloot zich in 1924 aan bij de geloofsgemeenschap van Jehovah’s Getuigen.1WTA Selters i.T., gegevensverzameling, Blöbaum, Alwine; WTA Selters i.T., DOK 25/09/45, verklaring van vernietiging van het vonnis; WTA Selters i.T., verslag van Blöbaum, Wilfried, 12-04-1999. Haar man August Blöbaum was eveneens Bijbelonderzoeker. In 1925 werd hun zoon Wilfried geboren. Het gezin woonde in Bad Oeynhausen, waar het actief deelnam aan het ondergrondse werk van Jehovah’s Getuigen nadat de beweging van Bijbelonderzoekers in 1933 door de nationaalsocialisten verboden was.

Nadat Jehovah’s Getuigen in 1936 te Luzern een resolutie hadden opgesteld waarin ze Hitler dringend verzochten de vervolging van de geloofsbroeders te staken omdat Jehovah anders Hitler en de NSDAP zou vernietigen, werd dit geschrift ook door de familie Blöbaum verspreid en in grote hoeveelheden in hun eigen huis opgeslagen. Op 14 december 1936 deed de Gestapo huiszoeking bij de familie Blöbaum, maar ze vonden daarbij geen Wachttorenlectuur meer. Desondanks werd August Blöbaum op dezelfde dag op zijn werkplek gearresteerd. Een dag later werd ook Alwine gearresteerd. Ze werd ongeveer een half jaar in voorlopige hechtenis gehouden, voordat men haar door de bijzondere rechtbank in Dortmund wegens illegale activiteiten bij de Internationale Bijbelonderzoekersvereniging tot staatsvijand liet verklaren. Ze werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden.
Alwines echtgenoot, August, werd tijdens het voorarrest zo zwaar mishandeld, dat hij een zenuwinzinking kreeg. Wegens ongeschiktheid om gevangenisstraf te ondergaan werd hij naar zijn ouders gebracht, die ook al zijn zoontje hadden opgenomen. Zijn gezondheid bleef gedurende de rest van zijn leven labiel.
Nadat zij haar straf had uitgezeten, werd Alwine niet vrijgelaten maar op 18 november 1937 naar het concentratiekamp Moringen gedeporteerd. Daar bleef ze tot 21 februari 1938 toen ze haar met andere gevangen vrouwen naar het concentratiekamp Lichtenburg overplaatsten.2WTA Selters i.T., transportlijst van 21-02-1938; dossier van het bureau van de staatspolitie over Blöbaum, Alwine, II D-4526/37. Alwine werd waarschijnlijk onmiddellijk na de inbedrijfstelling van het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück daarheen overgeplaatst. Dit blijkt uit haar lage registratienummer: 256.3WTA Selters i.T., DOK 09/05/45; Befreiungsbescheinigung (ontslagverklaring). Bij welk commando in het kamp Ravensbrück ze was ingedeeld, is niet bekend. Het staat echter vast dat ze blootgesteld werd aan zware mishandelingen, met blijvende schade tot gevolg.


In mei 1943 werd Alwine Blöbaum naar het SS-werkkamp St.-Lambrecht overgebracht. Ze gold binnen de homogene groep gevangenen als een van de 144.000 ‘gezalfden’, van wie de mening als richtinggevend werd erkend.4PA, interview Pronk, Cobie, 18-10-2002.
Over haar tewerkstelling in kamp St.-Lambrecht is niets bekend. Gerdina Huisman-Rabouw herinnerde zich haar als een moederlijke vrouw, die ‘een lieverd en een zachtmoedige zuster was’.5WTA Emmen, interview Huisman, Gerdina, 15-03-2002.
Na de bevrijding uit het concentratiekamp in mei 1945 duurde het nog tot september 1945 voordat Alwine terugkeerde in Bad Oeynhausen. Ze had bijna negen jaar gevangenschap achter zich. Thuis trof ze een echtgenoot aan van wie de gezondheid zeer was aangetast en die slechts langzaam van de traumatische ervaring van het nationaalsocialistische regime herstelde. Uiteindelijk kon hij weer als meubelmaker werken en het gezin onderhouden. Alwine was door de jarenlange gevangenschap eveneens lichamelijk aangetast.
Alwine Blöbaum stierf in 1981.
Lees verder →