Arbeid

Nadat het buitenkamp was ingericht, werden de Bijbelonderzoeksters bij verschillende werkzaamheden ingezet. Een enkele keer bleef hun taak ongewijzigd. Ella Hempel kreeg bijvoorbeeld de taak van kokkin toegewezen en zij is dat gedurende heel haar kamptijd gebleven. Ze moest koken voor alle gevangenen, zowel van het mannen- als het vrouwenkamp1PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002; interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. in totaal dus voor 120 tot 130 mensen. Voor haar, alsook voor de anderen die in de keuken werkten, begon de dag om vier uur ’s ochtends. Ella Hempel moest bovendien elke ochtend het hoofd van de huishouding, Lore Kröll, wekken.

De keuken voorzag in brood voor alle gevangenen en voor het burger- en bewakingspersoneel. Ook Toos Berkers werd in het begin van haar verblijf in St.-Lambrecht in de keuken tewerkgesteld. Haar herinneringen beschrijft ze als volgt:

‘Ieder had haar eigen werk. Ik werd aan de keuken toegewezen en moest voor de gevangenen koken. We kregen vlees uit blik en van een paar blikken moesten we voor zoveel mannen iets goeds klaarmaken, ongeacht wat er voorhanden was. Daarnaast moesten we brood bakken in een oven die met hout moest worden gestookt. Ik was geen bakker, maar ik heb het geleerd en het is gelukt. We stonden om vier uur op en ’s avonds gingen we om acht uur naar het kamp terug.’2WTA Emmen, interview Berkers, Katharina, 1985, nr. 372.

Berkers heeft niet alleen maar in de keuken van het klooster gewerkt. Ze werd later tewerkgesteld bij het officiersgezin Stadler, waar ze voor het gezin kookte en voor de jongens Harold en Peter en ook voor de pasgeboren baby zorgde. Het huis van dit gezin bevond zich vlak bij de kloostertuin aan de weg naar Mariahof. Daar lukte het Toos om in de eerste plaats haar eigen honger te stillen, doordat ze rijkelijk van het klaargemaakte eten proefde. Maar ze smokkelde ook restjes voor de overige gevangenen het kamp binnen.3WTA Emmen, interview Berkers, Katharina, 1985, nr. 372.

 

Het verwijderen van rotte koolbladeren was een van de eerste werkopdrachten die een vrij grote groep vrouwen direct na aankomst in de kelders van het klooster moest uitvoeren. Tijdens dit werk, dat verscheidene dagen duurde, leden de Bijbelonderzoeksters verschrikkelijk onder de kou. De bevroren kool die ze verwerkten, zorgde voor ijskoude vingers.4PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Van tijd tot tijd konden de vrouwen hun vingers warmen boven een kleine lamp. Verder moesten zij in de kloosterkelders aardappelen schoonmaken en de rotte eruit halen. Dit werk werd door de Duitse Jehovah’s Getuigen gedaan.5PA, interview Berkers, Toos, 16-10-2002.

 

Tot de eerste werkopdrachten hoorden verder bebossingswerkzaamheden die samen met een groep mannelijke gevangenen werden uitgevoerd. De mannen hadden tot taak gaten voor de boompjes te graven, terwijl de vrouwen ze erin moesten zetten en de aarde eromheen moesten aanstampen. Het terrein was erg steil. Voor de ongeoefende vrouwen was het lastig zich op de helling staande te houden omdat hun schoenen veel te groot waren of niet pasten. De Bijbelonderzoeksters kregen bij dit werk zeer veel steun van de mannelijke gevangenen, die een deel van het werk van de vrouwen verrichtten. Daarnaast saboteerden de gevangenen dit werk doordat ze meer boompjes in één gat plantten om sneller klaar te zijn. De twee SS’ers die met de bewaking waren belast, konden vanwege de grootte van de groep niet verhinderen dat er tussen de mannen en vrouwen werd gecommuniceerd.6PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002; interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. Alleen bij deze taak werkten de vrouwen onder SS-bewaking, die eigenlijk niet voor hen maar voor de mannelijke gevangenen bedoeld was.

Ook het hooien verrichtten ze samen met de mannen, waarbij men de Bijbelonderzoeksters meestal ’s zondags opriep als er behoefte aan werkkrachten bestond. Doorgaans waren de Bijbelonderzoeksters op zondag vrij. Dit gold echter niet voor de Getuigen van Jehovah die in de keuken werkten. Zij moesten ook op zon- en feestdagen werken.7PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002.

 

Het voormalige klooster bezat een zeer grote kloostertuin, die de nieuwe machthebbers intensief lieten bewerken. Ook hiervoor werden de Bijbelonderzoeksters gebruikt. In de tuinderij werkten Froukje Volp, Anna Schädlich en Therese Schreiber en zo nu en dan ook Jans Hoogers-Elbertsen.8WTA Wenen, Schreiber, Therese, levensloop; PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. De gevangenen moesten fruit en groente kweken die in de herfst werden geconserveerd. Van de in grote hoeveelheden zelfverbouwde producten kregen ze zelf zelden of nooit iets. Ook in de winter werkten de vrouwen in de tuin. Voor de opslag van de groente in de tuin legden ze toegankelijke kuilen aan, die met stro werden bedekt en met aarde gesloten.9PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002. Voor de tuinwerkzaamheden werden ook mannelijke gevangenen aangetrokken.

 

Bij de eerdergenoemde bebossingswerkzaamheden in de zomer van 1943 werden vrijwel alle Bijbelonderzoeksters ingezet. Ook Corstiaantje ‘Sjaan’ Pronk heeft dit werk nog samen met de anderen gedaan. Daarna werkte ze tot aan haar bevrijding als schaapherderin. Zonder SS-bewaking bracht ze zo zomer en winter door in het bergachtige landschap van Boven-Stiermarken. In de winter zette de kampleiding mannelijke gevangenen in om sneeuw te ruimen zodat Sjaan Pronk haar kudde in de bergen kon bereiken. In een brief die ze in maart 1944 of 1945 aan haar familie schreef, berichtte ze dat ze ‘steeds gezonder wordt’10WTA Emmen, Pronk, Corstiaantje Pronk-van den Oever, brief van 12 maart uit St.-Lambrecht (het jaartal op de enveloppe is onleesbaar, omdat de brief beschadigd is). en al door de zon gebruind was omdat ze buiten werkte. Door haar werk kon ze haar voeding met schapenmelk aanvullen. Als gevolg van de aard van het werk kreeg ze van haar collega’s de bijnaam ‘de schaapherderin van Himmler’.11PA, interview Pronk, Cobie, 18-10-2002. Ter ondersteuning bij haar werk gaf men Sjaan Pronk een herdershond, ‘Stumpert’ genaamd. Een pak wol, dat ze na de bevrijding mee naar huis bracht, was een aandenken aan haar werk.

 

Tot de werkzaamheden buiten het SS-landgoed behoorde ook het verwarmen van de ‘personeelswoningen’. Dit werk werd verricht, door daartoe aangewezen gevangenen, als er niemand in de huizen aanwezig was (het hogere SS-personeel was overdag eveneens naar het werk). Op deze manier werd elk contact vermeden. Jans Hoogers-Elbertsen moest onder andere het huis van de architect Goschin schoonhouden en het met een tegelkachel verwarmen.12PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002.

Binnen het SS-landgoed werden enkele gevangenen, naast de reeds beschreven werkzaamheden in de keuken, ook voor diverse andere taken gebruikt. Welke criteria voor de verdeling van het werk werden gehanteerd, is niet te reconstrueren. Het is wel opvallend dat de jongste Bijbelonderzoeksters de gastenkamers, de kantoren van de Verwalter13Door het militair gezag aangesteld bestuurder en de kamers van het personeel moesten schoonmaken. Het zou met de jeugdige leeftijd van het hoofd van de huishouding, Lore Kröll, te maken kunnen hebben. Zij was slechts een paar jaar ouder dan de beide Nederlandse Getuigen: Gerdina Huisman en Jans Hoogers. Omdat bij het huishoudwerk een intensief contact met het hoofd bestond, heeft men misschien om autoriteitsconflicten te voorkomen dit werk aan deze jongste gevangenen toevertrouwd.

Tot aan de komst van het vrouwelijke gevangenencommando uit Ravensbrück werden de gastenkamers door Margarete Messnarz-Günter schoongemaakt.14PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002; interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Met de oprichting van het vrouwenconcentratiekamp St.-Lambrecht werd zij overgeplaatst naar de keuken en ingedeeld als keukenhulp voor de kokkin Anna. Het schoonmaakwerk werd voortaan door Gerdina Huisman en Jans Hoogers-Elbertsen gedaan, die daarnaast ook tot taak hadden de schoenen van de gasten te poetsen.

Gerdina Huisman deed dit schoonmaakwerk slechts relatief kort omdat ze al spoedig ziek werd. De Duitse Getuige van Jehovah Franziska Herold nam haar plaats in. De beide Bijbelonderzoeksters moesten ook nog schoonmaakwerk in de keuken doen, zoals het schoonmaken van de grote ketel waarin de melk voor het ontbijt werd opgewarmd. Bovendien werden ze aangetrokken voor het volgens schema laten functioneren van de keuken. Zo haalden ze aardappels uit de kelder of maakten groente schoon die bestemd was voor de bereiding van de maaltijd van het personeel.15PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002; interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002.

De Poolse Antonia Kurzewski was werkzaam in de wasserij en naaikamer van het SS-landgoed. Deze werkplek bestaat ook thans nog in dezelfde ruimte van de vleugel boven de kloosterpoort.16PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002; interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Het is niet helemaal duidelijk hoe omvangrijk haar taak was. Waarschijnlijk moest ze zowel de kleding van de mannelijke gevangenen alsook die van het SS-bewakingspersoneel wassen en strijken.

De Bijbelonderzoeksters moesten, zoals hiervoor al beschreven is, zelf zorgen voor het wassen van hun kleding. Ook het burgerpersoneel was zelf verantwoordelijk voor het schoonhouden van hun kleding. Zo nu en dan vroeg Margarete Messnarz-Günter aan de Poolse Bijbelonderzoekster om haar werkkleding te wassen en te strijken. Antonia Kurzewski werd voor deze ‘vriendendiensten’ beloond met stiekem toegestopt voedsel.17PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002.

Kamermeisje Jans Hoogers-Elbertsen deed het strijkgoed van de gasten die in het SS-landgoed verbleven. Ze streek bovendien alle was voor het hoofd van de huishouding Lore Kröll. Zo waren ‘haar kleren altijd pico bello’.18PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. De kamermeisjes moesten daarnaast de vele tegelkachels van de verschillende kamers opstoken, een taak die voor de oprichting van het vrouwenconcentratiekamp door de portier werd gedaan.19PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002; interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002.

Het schoonhouden van de kampruimtes van de vrouwelijke gevangenen, inclusief de kamer van de bewaakster, plus het schoonmaken van de tegelkachels was de taak van de Belgische Maria Floryn. De Bijbelonderzoeksters namen ook vrijwillig taken op zich. Maria Floryn breide voor de kampcommandant Schöller een trui die hij naderhand ook droeg. In een brief van Heinrich Himmler aan Pohl en Müller uit het jaar 1943 maakte deze eveneens melding van zulke vrijwillige prestaties: ‘Deze vrouwen nemen […] vrijwillig […] werk op zich. ’s Avonds breien ze, ’s zondags zijn ze eveneens op de een of andere manier bezig. […] Het zijn ongehoord fanatieke, opofferingsgezinde en gewillige mensen.’20WTA Selters/i.T., Maurer, Berta; het geciteerde schrijven viel in handen van de vrouwelijke Getuigen van Jehovah (geciteerd naar Hesse/Harder 2001, blz. 184).

De gesprekken met de voormalig gevangen Nederlandse vrouwen schetsten een contrastrijk beeld van de kampcommandant Schöller. Deze was – zoals Gerdina Huisman aangaf – ‘erg aardig tegen ons. Hij heeft ons nooit last bezorgd, met geen vinger aangeraakt.’21PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002.

De beschrijving die de geïnterviewden van de persoon Schöller gaven, schijnt erop te duiden dat hij de vrouwen zelfs voorkomend behandelde. Hij nam het op voor de Bijbelonderzoeksters die zijn sympathie genoten, trok partij voor hen en nam stelling tegen het eigenmachtige optreden van de kampbewaaksters. De vrouwelijke gevangenen waren geïnformeerd over zijn wrede omgang met de mannelijke kampgevangenen en hielden hem op een afstand. Ook voor Schöller gaat dus het beeld op van de gespleten persoonlijkheid van een SS-handlanger. Enerzijds was er de vriendelijke, zelfs behulpzame manier waarmee hij met de Bijbelonderzoeksters omging, anderzijds plaatste hij bijna alle mannen van het eerste gevangenencommando naar het concentratiekamp Mauthausen terug, wat voor hen bijna zeker de dood betekende.

Lees verder →