Contacten met andere sociale groepen

Contacten tussen gevangenen en mensen van andere sociale groepen waren in het vrouwenconcentratiekamp St.-Lambrecht principieel verboden. Toch kwamen die tot stand omdat de Getuigen van Jehovah door hun werk met andere lagen van de maatschappij in aanraking kwamen. Bovendien genoten ze relatief veel bewegingsvrijheid vanwege gebrek aan bewakingspersoneel en doordat ze op grond van hun bekende religieuze principes te vertrouwen waren.

Zo ontstonden contacten met de mannelijke gevangenen, het burgerpersoneel en – ook al was dat sporadisch – met de lokale bevolking. Het lukte enkele Jehovah’s Getuigen vanwege hun werk hechte relaties te ontwikkelen.

Zo’n hechte relatie ontstond tussen de Duitse Getuige van Jehovah Ella Hempel en de civiele keukenhulp Margarete Messnarz-Günter. Beide vrouwen werkten in de keuken. Ze kookten tegenover elkaar aan hetzelfde fornuis, dat de afscheiding vormde tussen het gevangenisdeel van de keuken en het deel voor het burgerpersoneel. Zoals al aangegeven, was er na de komst van de vrouwelijke gevangenen geen bewaking door de SS meer in de keuken. Daardoor was een bijna onbeperkte communicatie tussen de daar werkende gevangenen en het keukenpersoneel mogelijk. Margarete Messnarz-Günter kreeg met deze Duitse Getuige van Jehovah een moeder-dochterrelatie en onderhield met de vijfentwintig jaar oudere vrouw een nauwe band.

Via Ella Hempel liep er bovendien een briefwisseling tussen de jonge keukenhulp en de Spaanse gevangene Emilio Viana. De Duitse Bijbelonderzoekster benutte de situatie van haar onbewaakte werkplek om over haar geloof te spreken en probeerde de keukenhulp Margarete Messnarz-Günter van de leer van de Getuigen van Jehovah te overtuigen. ‘Ik heb het allemaal wel aangehoord en gedacht: Het zou mooi zijn, als het paradijs zou komen zoals Jehovah’s Getuigen het zich hebben voorgesteld. Maar ik heb er niet in geloofd. Ik heb mij niet kunnen laten overtuigen dat het werkelijk – als je de mensheid kent – eens zo zal gebeuren. De Bijbelonderzoeksters die in de keuken hebben gewerkt, hebben telkens tegen mij gezegd dat ze niet konden begrijpen waarom ik het niet verbreid. Ik zou het moeten verbreiden!’1PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002.

Dit voorbeeld toont het verzet van Jehovah’s Getuigen in St.-Lambrecht aan. Ze benutten elke gelegenheid om volgens hun geloofsbeginselen, zoals dat van het verkondigen, te leven. Terwijl dit als wetsovertreding gold en juist de reden van hun gevangenschap was.

In St.-Lambrecht waren ook persoonlijke contacten met familieleden mogelijk. Zo werd Ella Hempel door haar man en kinderen bezocht. Haar kinderen smeekten haar om naar huis te komen, wat door de ondertekening van de afzweringsverklaring mogelijk zou zijn geweest. Daar was voor Ella Hempel geen sprake van: ze antwoordde dat ze net zo lang in het concentratiekamp zou blijven ‘tot Jehovah zegt dat het genoeg is’.2PA, interview Berkers, Toos, 16-10-2002. Ook het voormalige hoofd in de huishouding herinnert zich dit gegeven. Ze had geen enkel begrip voor de sterke overtuiging van de Bijbelonderzoeksters, die weigerden hun geloof af te zweren (PA, interview Kröll, Lore, 18-11-2002). Zelfs het toegestane familiebezoek kon de geloofsovertuiging van deze Bijbelonderzoekster niet breken.

Het lukte Elisabeth (Lisbeth) Schütt, een Poolse Getuige van Jehovah, om contact op te nemen met een incognito levende geloofszuster die in St.-Lambrecht woonde. Elisabeth Schütt zou deze Getuige van Jehovah bij buitenwerk hebben leren kennen en kon haar ertoe brengen om voor de ‘Gedachtenisviering’ brood en wijn het kamp in te smokkelen.3PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002; interview Berkers, Toos, 16-10-2002.

‘Eens op een morgen stond er een grote kartonnen doos naast de poort op dezelfde plaats waar ook het appel werd gehouden. Lisbeth wist meteen wat het was. De bewaakster heeft tegen de doos getrapt en wilde weten wat dat nou weer was. Toen de bewaakster weg was heeft ze de doos direct weggebracht. Op deze manier is er brood en wijn het kamp ingekomen. Zo is de Gedachtenisviering tot stand gekomen.’4PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002.

Dit voorval is tekenend voor de onverstoorbaarheid van de Getuigen van Jehovah, die ondanks risico’s naar mogelijkheden zochten – en deze ook vonden – om zelfs in het concentratiekamp volgens hun geloof te leven.

 

Het zojuist aangehaalde voorbeeld betreft een van de zeldzame contacten met de bevolking buiten de kloostermuren. Gesprekken met de plaatselijke bevolking waren ten strengste verboden. Af en toe zouden er ook gesprekken met de kloosterapotheker geweest zijn. De geïnterviewde vrouwen beschreven hem als een ‘lieve man die de nazi’s haatte’.5PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Hij verafschuwde de aanblik van het appel en gaf na de bevrijding royaal aan de Getuigen van Jehovah een grote hoeveelheid medicamenten voor de terugreis naar hun vaderland mee.6PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002.

Corstiaantje Pronk had als schaapherderin contact met een oorlogsinvalide die op grond van zijn invaliditeit niet was opgeroepen voor dienst. Hij zou haar dikwijls bij het weiden van de kudde geholpen hebben.7PA, interview Pronk, Cobie, 18-10-2002. Op de afgelegen weidegronden van de schapen vermoedde de SS-bewaking geen bedreiging door contacten met de plaatselijke bevolking.

Toos Berkers, die als kindermeisje bij het officiersgezin Stadler werkte, moest zo nu en dan brood halen bij de bakker van het dorp. Hij informeerde naar de reden van haar gevangenschap, waarop ze hem verklaarde dat ‘ze God meer gehoorzaamt dan mensen’.8PA, interview Berkers, Toos, 16-10-2002. De bakker gaf haar daarop een bijbel die ze in haar strozak verborg. Ook hieruit blijkt dat diverse contacten met de buitenwereld werden benut voor het bemachtigen van hulpmiddelen om hun geloof actief te kunnen beoefenen.

 

Binnen de muren van het SS-landgoed lukte het vooral de jonge Nederlandse vrouwen, die als kamermeisje werkten, om contacten met enkele Spaanse gevangenen aan te knopen. Jans Hoogers-Elbertsen, die het vertrouwen van het hoofd van de huishouding genoot, verkeerde daarbij in een bijzondere positie. Lore Kröll gaf – vermoedelijk om praktische redenen – Jans de sleutels van de diverse ruimtes die ze moest schoonhouden. Het is in dit verband interessant dat Lore Kröll de beide kamermeisjes met ‘Fräulein Gerdi’ en ‘Fräulein Jans’ aansprak.9PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Het sociale contact met deze civiele bediende in een hoge positie kreeg daardoor een duidelijk persoonlijk karakter.

Reparaties aan huishoudelijke apparaten werden uitgevoerd door de monteur Juan Anguera Canals. Jans Hoogers-Elbertsen herinnert zich dat hij een kapotte stofzuiger, die zij naar de werkplaats onder het mannenkamp bracht, heeft gerepareerd.10PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002; interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. De monteur, die een bijzondere sympathie voor Jans koesterde, maakte voor haar een naaikistje van hout en schonk haar dit samen met een koperen vingerhoed. Dit naaikistje is nog altijd in gebruik.11PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002.

Naaikistje van Jans Hoogers-Elbertsen, 2001
Naaikistje van Jans Hoogers-Elbertsen, 2001. (Privéarchief Anita Farkas, Tillmitsch/Oostenrijk)

Naar de ziekenzorg van de Bijbelonderzoeksters door de Poolse artsgevangene is hier al verwezen. Behalve de leren spalk voor haar gebroken arm maakte de schoenmaker van het Spaanse gevangenencommando, Jose Lopez Saez, ook nog een paar schoenen voor Gerdina Huisman.12PA, interview Hoogers-Elbertsen, Jans, 16-10-2002. Een vriendelijk gebaar dat hij op een of andere manier binnen de mogelijkheden in het concentratiekamp klaarspeelde. De beide jonge Nederlandse Getuigen alsook de keukenhulp Margarete Messnarz-Günter hadden de aandacht getrokken van de doorgaans jonge Spaanse gevangenen. Deze lieten geen middel onbeproefd om met hen in contact te komen en relaties aan te knopen.

Ook de mannelijke gevangenen die in de keuken eten kwamen halen, kruisten bijna dagelijks het pad van de kamermeisjes. De Spanjaard Manuel Amoros Lafuente maakte van deze gelegenheid gebruik om Gerdina Huisman, die zijn speciale aandacht had getrokken, brieven toe te stoppen. Toen zij een van deze brieven verloor, werd die door een SS’er gevonden. Gerdina Huisman vreesde dat de Spanjaard naar Mauthausen zou worden teruggeplaatst en wilde dit verhinderen. Ze verzocht kampcommandant Schöller om een vrijwillige ‘strafoverplaatsing’. Gerdina betoogde dat verder contact onmogelijk zou zijn als ze buiten het SS-landgoed zou gaan werken. Schöller accepteerde haar voorstel. Manuel Amoros Lafuente mocht in St.-Lambrecht blijven. De bewaking van het voedseltransport werd aangescherpt. Toch bleef het contact tussen Gerdina Huisman en de Spanjaard bestaan. Zelfs na de bevrijding – toen Gerdina zijn verzoek afwees om hem naar Spanje te volgen – hebben de twee tot aan het huwelijk van Gerdina Huisman met elkaar gecorrespondeerd.13PA, interview Huisman, Gerdina, 15-10-2002. Het was de nazimacht niet gelukt een hechte vriendschappelijke relatie door strafmaatregelen te verstikken.

Ook tijdens werkzaamheden buiten het SS-landgoed konden contacten tussen de vrouwelijke en mannelijke groepen gevangenen niet helemaal worden tegengegaan. Zo was in de begintijd van het vrouwenconcentratiekamp de bewaking intensiever en strenger. Door personeelsschaarste en de inzet van Volksduitsers14De term die na de Eerste Wereldoorlog gebruikt werd om Duitsers aan te duiden die als afzonderlijke volksgroep buiten Duitsland (en buiten Oostenrijk en Zwitserland) woonden, die contact tussen de gevangenen tolereerden, werden de gespreksverboden versoepeld.15PA, interview Messnarz-Günter, Margarete, 13-09-2002.

In de tuinderij werkten bijvoorbeeld naast de Bijbelonderzoeksters ook mannelijke gevangenen, onder andere de Spanjaard Emilio Viana. Ook tijdens bebossingswerkzaamheden konden mannelijke gevangenen met de Getuigen communiceren.

Op grond van het voorgaande kan gezegd worden dat de Bijbelonderzoeksters met verschillende sociale groepen contacten onderhielden, waarbij zij zich op de eerste plaats door hun geloofstrouw lieten leiden. Door pogingen om religieuze lectuur te bemachtigen via contacten van buitenaf liepen ze risico’s. Ook probeerden ze, evenals ze dat in het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück hadden gedaan, Bijbels getuigenis af te leggen en zelfs te bekeren.

Lees verder →